Onze Man in Waterloo

Serge Simonart

Vrijdag 19 juni 2015. Een surrealistisch beeld in de Carrefour van Waterloo: een vijftal soldaten uit 1815 slaan wat proviand in. Klanten uit 2015 willen met hen op de foto. 
Hoe was het om op 18 juni 1815 op het slagveld van Waterloo te staan, in een wereld zonder gsm, film, tv, games, popmuziek, auto’s…? Onze Man bericht van in het oog van de storm. Een stukje levende geschiedenis…


De context: Frankrijk voerde al oorlog tegen de rest van Europa sinds 1793. Na Elba werd dat volgens de geallieerden ‘een oorlog tegen Napoleon en zijn leger, niét tegen Frankrijk’, ook al omdat Napoleon eerder ettelijke vredesverdragen had verbroken. Maar natuurlijk draaide het om macht, invloed, grondgebied en geld: Pruisen wilde Saksen annexeren, Rusland wilde Polen annexeren, en de geallieerden waren zonder uitzondering royalisten wier Koningen bang waren dat ook hun onderdanen zouden rebelleren, aangestoken door de Franse Revolutie en die charismatische Empereur. Wij kunnen ons niet meer voorstellen hoe reëel toen, zélfs voor een almachtig lijkende Koning, het schrikbeeld van de guillotine was…


‘Die knopen zijn niet juist!,’ hoor ik iemand zeggen. 
Re-enacters heb je in verschillende gradaties van purisme. ‘Voor sommigen is re-enacten een hobby, voor anderen is het een religie,’ grijnst re-enactor en bivakverantwoordelijke Ron Van Dijck. ‘Ik ken er die hun onderbroek nog nooit hebben gewassen om authentieker te lijken. In mijn bataljon wil ik alles authentiek behalve de ziekten uit die tijd.’

‘Ik ben nu zwammen aan het verzamelen om te testen welke de beste tondel produceert,’ zegt Jan Schuurkes ernstig.

‘Het is een relatief dure hobby als je het correct wil doen,’ vindt luitenant Pieter Dhondt. ‘Er was een tijd dat de originele musketten goedkoper waren dan de moderne replica’s.’

Het re-enacten is een parallelle wereld. Sommige re-enacters vereenzelvigen zich zeer met hun rol: historicus Pieter Boyden woont zelfs in de Waterloostraat. Vooral de officieren ondergaan een metamorfose: als ze hun doordeweekse burgerplunje inruilen voor hun galauniform, groeien ze tien centimeter.

Het 7de bataljon van Linie is een onderdeel van de Brigade van Graaf Bijlandt. Deze soldaten fungeerden tot een paar dagen geleden nog als lijfwachten van de vadsige, naar Gent gevluchtte Bourbonkoning Louis XVIII.

Ik mag mee exerceren. Na een paar uur marcheren in de volle zon heb ik blaren en ben ik bekaf. Het terugtrekkende leger van Napoleon marcheerde bijna 4000 kilometer vanuit Moskou, bij temperaturen tot -30. Van 640.000 soldaten bereikten slechts 75.000 la patrie.

Van het 7de krijg ik een bliksemcursus schieten met het musket. De Britten hadden op dat moment al de Brown Bess en een kleine hoeveelheid preciezere geweren met getrokken loop, maar Belgen en Hollanders moesten werken met verouderd materiaal. Tot voor kort hàdden de Belgen zelfs geen wapens. ‘Begin er maar aan met uw riekske en uw keukenmes tegen een tot de tanden gewapende curassier’. Het typeert Napoleon dat hij koppig de minder precieze musketten bleef gebruiken.

Zo’n log, lang musket weegt acht kilo. Je controleert je vuursteen, spant de trekker half op, neemt een cartouche buskruit, giet wat buskruit in de pan en de rest met de kogel in de loop, je tikt het buskruit vast met de pompstok en je spant de haan op. Van alle fuseliers zijn tanden afgesleten en verrot door het afbijten van zakjes buskruit.

Een lederen halsband moet brandwonden voorkomen als vlak naast je wang en nek de steekvlam uit de pan schiet. In tegenstelling tot wat ik dacht heeft geen enkele soldaat een baard – in het Franse leger waren die zelfs verboden, omdat ze vuur vatten door gensters van het buskruit. Het hoofdhaar van Jan Schuurkes brandde ooit weg tot aan de sjako, dus ook het hoofddeksel beschermde tegen gensters.

Op papier zijn dit Belgen en Hollanders, maar het 7de telde ook een paar Pruisen, een handvol Hongaren en zelfs twee Amerikanen. Alle logica is zoek: sommigen hebben eerder onder een Napoleontisch vaandel gediend en vechten vandaag mee met de vijand van gisteren. Want lang niet alle Belgen waren tegen Napoleon: in Antwerpen waren ze bijvoorbeeld erg blij met de economische groei nadat de keizer de Schelde had vrijgemaakt. En wat we nu ‘Walen’ noemen, vond je in de legers van beide partijen.

Vakjargon vliegt over en weer, iemand vraagt om een ‘duif’ (gsm), het musket van een ander ligt nog in zijn ‘koets’ (auto). Eén fuselier smeert was op z’n sjako(helmhoed) tegen de regen.

Tijdens de lunch – zelf bij elkaar gesprokkeld, op een met vuursteen, tondel en wol zelfgemaakt vuurtje – vertelt Majoor Van Gorkum hoe fuselier Ronny Dhondtpère in Frankrijk in de rivier sukkelde: ‘Later die dag kropen er nog salamanders uit zijn sjako, en een vriendelijke Fransman deed gratis zijn uniform in de droogkuis.’ Na de lunch beveelt luitenant Pieter Dhondt fils ‘Vuurtjes grondig doven!’ Even later klinkt een stem: ‘Ik heb het vuurtje grondig gedoofd, luitenant: ik heb het afgedekt met een grote stapel hout.’

De Fransen noemden een aanval met de bajonet ‘un déjeuner à la fourchette’. In Salisbury koop ik een échte bajonet uit 1814 die in Waterloo heeft gevochten. ‘Er hangt nog Frans bloed aan,’ wijst de antiquair ernstig. Geen grap: voor een bajonet mét bloedsporen betaalt de verzamelaar méér. ‘Ik ken zelfs verzamelaars van parafernalia uit de tweede wereldoorlog die een fortuin betalen voor een recent opgegraven SS-helm op voorwaarde dat de schedel van de overleden officier er nog in zit’. Ik besluit deze bajonet symbolisch terug te brengen naar de plek van haar moment de gloire. Ik laat die dag ook mijn haar zeer kort knippen – ‘Je moet de vijand geen teugels aanbieden,’ zoals luitenant Robin Evans zei.

Waterloo, 18 juni. De Engelsen vechten for King and country. In het bivak van Hougoumont krijg je een idee van de rompslomp die een oorlog met zich brengt: zo’n leger moet gevoed en gekleed en geherbergd en verzorgd worden… Plus eten en ruimte voor dertigduizend onrustige paarden wier instinct de bui voelt hangen. Die volksverhuizing (92.000 manschappen) is een logistieke nachtmerrie. Ook hier is het rantsoen miniem: schaap, gekookt met bloem om de porties te vergroten, en bij ontstentenis van peper en zout gekruid met…buskruit.

Er is een heerlijke brief waarin generaal Arthur Wellesley, hertog van Wellington met superieur sarcasme de bureaucraten in Londen die hem spilzucht verweten lik op stuk geeft. Hij schrijft: ‘Gentlemen, I beg your indulgence voor het feit dat tijdens een zandstorm op het slagveld in Spanje enkele potjes frambozenjam verloren zijn gegaan. Ik hoop dat u mij deze schandalige onachtzaamheid kan vergeven. U kan mij misschien nog preciezer briefen over welke van twee opties u prefereert: dat ik a) een leger van muggenziftende boekhouders opleid of b) dat ik Napoleon versla en zo de wereld red van deze tiran. Want wij zijn verwikkeld in een oorlog tegen Frankrijk, een feitje dat u in uw comfortabele bureau in Whitehall wellicht is ontgaan. Your most obedient servant, Wellington.

Er is commotie: even lijkt het alsof de hertog van Wellington het slagveld niet op mag omdat hij het juiste pasje niet heeft. Een reporter van de RTBF vertelt de kijkers dat hij zodadelijk ‘un officier Anglais’ zal aanspreken. ‘Do you not know who I am, sir?,’ vraagt Larsen met licht dédain. ‘I am His Grace the Duke of Wellington. And you are?’ Ik zie de reporter mompelend verschrompelen.

‘De arme man had er voor Waterloo al acht jaar ononderbroken vechten op zitten, zonder ooit z’n vrouw en kinderen te zien,’ zegt Quarter Master General Martyn Monks. ‘Wellington was correct: hij betaalde lokale boeren voor eten en Engelse troepen mochten niét plunderen, de Fransen wel. Wellington was ook allerminst bloeddorstig, hij zei ooit: ‘De Fransen jagen glorie na, voor mij is glorie slechts een onvermijdelijk resultaat. Maar een veldslag winnen is bijna zo ellendig als een veldslag verliezen.’’

Eén officier draagt een paar flintlock pistolen gemaakt door Mortimer & Sons, gunmakers to His Majesty – de precisie daarvan heeft mijlen voorsprong op het doorsnee middeleeuwse musket. Dit is de omgekeerde wereld: in het échte leger is deze officier kolonel, maar als re-enacter slechts kapitein.

We praten over kleine heldendaden. In 1815, op weg naar het slagveld, stuitte sergeant Edward Costello op een driejarig jongetje dat huilde bij het lijk van z’n moeder die was gedood door een verdwaalde Franse kogel. Verder marcherend droegen zijn manschappen het kind om beurten mee op hun schouders.

In 1972 werd de penis van Napoleon bij Christie’s voor 3.800 dollar verkocht aan een Amerikaanse uroloog. ‘Een Engelse, grotere penis had vast een stuk meer opgebracht,’ sneert Sergeant Wilkins.

‘Vandaag volstaat één drone met satellietverbinding om vanuit pakweg Washington precies te weten aan welke rivier in Irak een steentje scheef ligt,’ zegt kapitein Hugh Martyr. ‘In 1815 moest een generaal soms dagenlang wachten op dikwijls onvolledige, contradictorische of misleidende informatie over wat er zich amper honderd kilometer verder afspeelde. Verkenners waren bovendien niet altijd betrouwbaar, en de lokale bevolking was pro Napoleon of apathisch. Hogere officieren waren toen meer dan nu aangewezen op hun ervaring, intuïtie en visie.’

Wellington omschreef zijn uit acht naties samengeharkte troepen als ‘the scum of the earth’ – het uitschot van deze planeet. Hij zei vlak voor de slag bij Waterloo monkelend: ‘Ik weet niet welk effect mijn manschappen op de vijand zullen hebben, maar mij boezemen ze alvast angst in’.

Aan de muren van de ferme Hougoumont zie ik vier dagen lang opgewonden toeristen stiekem steentjes in hun zak stoppen. Die zijn het equivalent van de grafitti op die van Abbey Road. Maar pelgrims die denken een heilig relikwie te bemachtigen, vergeten dat dit gebouw in 1815 grotendeels in de as werd gelegd, en dat het sindsdien drie keer grondig werd gerestaureerd. Het is ook zinloos om takken van eiken af te breken, want de legendarische eik van waaronder Wellington lang het slagveld overzag werd al vlak na de veldslag geveld en verwerkt tot een prachtige sideboard die werd gepresenteerd aan de Engelse koninklijke familie.

In de tent van het Allied High Command is een Staff Meeting begonnen. Martyn Monks heeft de leiding (‘De taak van de stafofficier is zich verplaatsen in het hoofd van de generaals. Dat is geen probleem – er is meestal plaats genoeg.’) Aanwezig zijn His Grace de hertog van Wellington, Willem Koning van Oranje, Maarschalk Blucher, Generaals Ellis-Jones en Haynes en hun ADC (aide de camp). Het is tien uur ’s ochtends. Majoor Timo Richter is één minuut te laat. ‘Goodevening,’ begroet Monks hem sarcastisch. Een paar meldingen: 60 gewonden. Een dode. Een hartaanval. Een epilepsieaanval. Een dood paard. En de strijd is nog niet eens begonnen.

‘De hitte, de stress, het slaaptekort, ongelukjes met wapens, de grote aantallen… Statistisch gezien zijn zelfs bij een perfect georganiseerd re-enactment slachtoffers onvermijdelijk,’ zucht Martyr.

It can get quite hairy,’ bromt Monks met een typisch Brits eufemisme. Sommige soldaten vergeten in het heetst van de strijd na het aandrukken van het buskruit de pompstok uit de loop van hun geweer te verwijderen, zodat ongewild die meterlange stalen pijl wordt afgevuurd. Wie daarvan kan meespreken is Alan Larsen, die hier de rol van Duke of Wellington speelt. Hij toont me een groot litteken in zijn hals. ‘Iemand die op me vuurde was vergeten zijn pompstok uit z’n loop te halen. Die katapulteerde zich in mijn nek en kwam er langs de andere kant terug uit, op een millimeter van mijn slagader. A rather peculiar sensation.

Vuur, rook aan de einder… Is het begonnen?

Nee, vals alarm: het is een oververhitte bakker in Lasne die ongewild en op het slechtst denkbare moment zijn bakkerij en woning in brand stak. Het levert Blücher niettemin twee uur vertraging op want de hitte is te groot om er met buskruit langs te rijden.

Nog een valse start: musketsalvo’s van Engelsen die de vorige avond in geval van een nachtelijke aanval hun musket hadden geladen, en het afschoten om te testen of het buskruit niet nat was geworden – niemand wilde het risico lopen dat tijdens de veldslag z’n musket zou klemmen.

Om half elf stipt worden twee minuten stilte gehouden. Heel het bivak valt stil, iedereen blijft roerloos staan – duizenden versteende poppetjes in een landschap waar enkel nog de kringelende rook van de vuren beweegt. ‘Met dit bezinningsmoment willen we alle re-enacters én de toeristen de ernst van deze zaak inprenten, ‘ zegt majoor Brad Manera uit Sydney. ‘We stappen hier overal op ongemarkeerde graven, dat vergeten jolige deelnemers wel eens.’

Aan de lunch onstaat een discussie over het toevoegen van recent op het slagveld ontdekte beenderen aan het nieuwe museum. ‘Ongepast,’ is het besluit. Net zoals de ‘voyeurs’ die hen voor de voeten lopen: ‘Wellington en Napoleon hadden één voordeel tegenover ons: zij moesten geen rekening houden met een half miljoen dagjestoeristen.’

Rondom La Belle Alliance worden die ochtend van 18 juni de 125.000 Franse soldaten die weken geleden hun feuille de route kregen onprettig wakker: klam, doorweekt, dol van de jeuk van luizen en vlooien, voor de zoveelste dag op rij in hun uniform en toch verkleumd na een nacht op de grond, want enkel de officieren sliepen in tenten. Een soldaat schreef sarcastisch naar huis: ‘We slapen op een zachte matras van modder, en als we ons omdraaien, spoelt de regen vriendelijk onze rug schoon’.

De Fransen vechten dadelijk met een lege maag (rantsoen van eergisteren: ‘ongekookte koeientong en beschimmele ham van ezel’) en een dorst die enkel gelest wordt met eau de vie, want lokale waterputten onderweg waren vaak vervuild of vergiftigd – jezelf moed indrinken mag je hier letterlijk nemen, op dit slagveld zouden àlle soldaten positief hebben geblazen. Velen vechten op blote voeten, want hun rudimentaire schoeisel is na honderden kilometers marcheren al van hun voeten gerot. ‘Toch groeten we de Keizer enthousiast, ook al weten we dat voor velen onder ons dit onze laatste dag wordt.’

Een van z’n eigen soldaten beschrijft hoe Napoleon in de ferme du Caillou voor hem staat: ‘Dikker en logger dan ik me hem herinner, met een somber gezicht, bleek, oververmoeid, haast lethargisch’. Was Napoleon klein? In Highclere Castle zat ik in zijn stoel aan het bureau van Napoleon: mijn knieën raken niet onder het tafelblad.

‘Die ijdele Wellington,’ schreef Napoleon in een marsorder – duidelijk een geval van de pot en de ketel. Jarenlang leert de sluwe Napoleon elke avond de namen en het CV uit het hoofd van soldaten die hij de volgende dag zal ontmoeten om hun ijdelheid te strelen – ‘L’Empereur weet dat ik besta, hij kent mijn naam!’

Napoleon keek niet op een dode meer of minder. Toen Metternich hem vrede aanbood ‘om mensenlevens te sparen’, antwoordde Napoleon: ‘Ik offer graag nog een miljoen levens op om mijn ambities te verwezenlijken’. Toen in Austerlitz een van z’n eigen generaals wees op de duizenden Franse doden, zei de keizer: ‘De vrouwen van Parijs kunnen die op één nacht vervangen!’

Napoleon schrijft nog snel een liefdesbriefje naar zijn grote liefde, Joséphine de Beauharnais, die eerder met een generaal was getrouwd en – zoals haar echtgenoot – ook dreigde onthoofd te worden, tot één dag voor haar executie Robespierre zélf onder de guillotine belandde. Joséphine was overigens een ijdel verwend nest – ze had 900 jurken, vijf keer zoveel als Marie-Antoinette.

In het Franse bivak vang ik een filosofische discussie op: wie zou, ongewapend of met gelijke wapens, gewonnen hebben? Napoleons Garde Impériale of de Britten van 1945? De Garde Impériale of de Amerikaanse Viëtnamveteranen uit 1969? De Franse cavalerie van 1815 of moderne para’s die in de Golfoorlog vochten? Na een half uurtje speculeren begint mijn hoofd te tollen. Maar ik heb er ook eentje: wie zou een bare knuckle boksgevecht zonder handschoenen hebben gewonnen? Napoleon, Hitler, Wellington, Mussolini of Attila de Hun?

De Garde Impériale wordt benijd en gehaat: ze dragen mooiere uniformen, worden beter betaald, wonen in kazernes, bewaken paleizen… In het Franse bivak hebben de deelnemers het gevoel dat zij De Goeien zijn die strijden voor een rechtvaardige zaak en dat de overwinning van Wellington zeer relatief en bovendien onverdiend was. Iemand maakt een grapje: ‘Heel wat Engelsen zijn verkeerd gereden: vlakbij Lille ligt een dorpje dat Wattrelos heet, zelfde uitspraak.’

Simpele onervaren lotelingen vochten zij aan zij met geharde veteranen, huurlingen die het deden voor het geld en de buit en dus meer gemotiveerd waren. Ik bespeur hier naast angst en spanning ook euforie: het gevoel Erbij te zijn, deel uit te maken van Iets Groots. Ik breng een bezoekje aan de Franse cavalerie. Op de Napoleondagen in Hingene zat ik vorig jaar op een bankje terwijl een squadron Huzaren recht op me af galoppeerde – niet iets om naar uit te kijken, geloof me.

Wat verder grapt acteur Frank Samson die Napoleon speelt met de lokale politie die het godverdomse lef heeft gehad om de auto van een van zijn maarschalken weg te slepen.

Vier dagen rondhangen in beide bivouacs leert me dat er ook nu nog twee kampen bestaan: royalisten en revolutionairen. Royalisten lijken mij defaitistische, onzekere, pessimistische fatalisten. Royalist zijn is genoegen nemen met de natuurlijke orde der dingen: hij is een koning en ik ben slechts een worm die zich in zijn lot schikt. Revolutionairen zijn optimistische meritocraten wier houding is: niemand wordt als koning geboren en ook ik kan het ver brengen! Als prins Charles een bezoekje brengt aan het Britse bivak, merk ik aan àlles dat de revolutie in Engeland ook anno 2015 weinig kans op slagen heeft.

Bijna alle aanwezigen hier zijn stoerder en gespierder dan ik. Nooit eerder heb ik me in gezelschap zo’n watje gevoeld. Anno 1815, na ettelijke, vaak wisselende allianties, was één leger samengesteld uit verschillende nationaliteiten. Gevolg: taalproblemen, culturele verschillen, wrijvingen… Zo waren de Brunswickers bij de Britten niet populair omdat ze hondenvlees aten: ‘Er was een straathond die ons dagenlang volgde. We doopten hem Rifle. Nadat hij plots verdween, ontdekten we dat Rifle was opgegeten door Brunswickers. Als wraak sneden we de bil van een dode Fransman, we grilden ze en verkochten ze als varkensham aan de nietsvermoedende Brunswickers’.

In het bivak ontspinnen zich kleine drama’s. Een Australische familie re-enacters – drie generaties soldaten – heeft tien jaar gespaard om deze reis te maken, en nu blijkt dat hun negenjarige kleinzoon het slagveld niet op mag, ook al wàren er anno 1815 piepjonge trommelaars, en stierven hier minstens 400 soldaten onder de zestien jaar. Maar anno 2015 wil de verzekering er niet aan. Er zijn ook problemen met re-enacters uit het oostblok die zich iets te enthousiast en iets te vroeg in de drank gooien en bijgevolg iets te verhit op het slagveld aantreden. Een Pool biedt me een beker zelfgestookte rabarberjenever aan. ‘Heerlijk,’ lieg ik, om een diplomatiek incident te vermijden.

Het slagveld – 12 vierkante kilometer – was toen steiler en meer bebost, met glooiingen waardoor je nooit een volledig overzicht kon hebben. Het heeft net vier dagen geregend – ‘Erger dan de moessonregens’, meent Wellington, die lang in Indië heeft gediend. Het slagveld is een moeras.

Ik zie een vloot verdekt opgestelde Fremdkörper aan de zijkant van het slagveld: ambulances. In 1815 kon een soldaat wiens ledemaat werd afgerukt door een kanonbal enkel rekenen op de zaag en de genade van de chirurgijn (amputaties zonder verdoving) en bidden (in de helft van de gevallen vergeefs) dat hij de gangreen zou overleven.

Op de heuvel tegenover ons organiseert Napoleon alvast een staaltje psychologische oorlogsvoering: bataljons Fransen marcheren ostentatief heen en weer terwijl ze strijdliederen zingen en de Marseillaise speelt. De regen is eindelijk gestopt, de harnassen van de cuirassiers fonkelen in het zonlicht: ‘Groene dragonders, rode lanciers met hun blinkende gouden en zilveren borstplaten intimideren onze jonge recruten…’

Ik zie Napoleon! Hij heeft een dikke buik, stapt log, tuurt door z’n verrekijker, propt snuiftabak in z’n neus. Nu is het ondenkbaar dat wereldleiders op elkaars neus zitten. En het grote verschil tussen de Fransen en de geallieerden is dat de keizer zélf zijn troepen leidde, terwijl de koningen dat vuile werk uitbesteedden. En zoals zelfs Wellington toegaf: ‘De aanwezigheid van Napoleon op het slagveld is 40.000 manschappen waard’.

I do,’ hoor ik een vrouwenstem zeggen. Een Amerikaanse re-enacter heeft net zijn vriendin ten huwelijk gevraagd – op het slagveld, tijdens een veldslag.

Dichterbij zie ik een konijntje gezellig over het slagveld huppelen. Het heeft geen idee wat het boven het hoofd hangt.

De ‘brigade van Bijlandt’, het Belgo-Hollandse 7de Linie opent mee de strijd. Door het brein van deze mannen giert alvast één besef: sommige familieleden kozen ervoor om bij het Franse leger in dienst te treden, anderen sloten zich aan bij de geallieerden. Broers en neven staan hier dus vaak tegenover elkaar.

Meteen worden link en rechts medestrijders neergemaaid door kanonballen – armen worden afgerukt, hoofden vermorzeld, rompen gescheiden van benen… Overal weerklinkt gekrijs en gekerm en we hebben nog geen schot gelost. Pas als de Franse infanterietroepen van maarschalk Erlon op minder dan vijftig passen zijn genaderd, wordt het vuur geopend.

‘Maakt vaardig… Vuur!’

Er wordt geschoten in linie – de ene rij schiet terwijl de andere herlaadt. Een goed geoefend schutter kan twee kogels per minuut afvuren. Als er in die minuut drié vijanden naderen, dan heb je een probleem. Mij lijkt het krankzinnig en contraproductief dat we oprukken in dichte gelederen – de musketten zijn allesbehalve precies, maar zo dicht op elkaar gepakt raakt de vijand altijd tenminste iéts.

De chaos is compleet, de compacte formatie wordt verbroken, de cohesie is weg… De bajonet wordt slechts in uiterste nood getrokken, want vechten met bajonet vergroot de chaos nog – op een mum van tijd staat de vijand niet enkel voor, maar ook naast en achter je.

Het 7de is minder goed geëquipeerd dan de Britse elitetroepen, en moet ondanks moedig weerstand bieden terugtrekken. Dat gebeurt minder gedisciplineerd en minder ordelijk dan de Britten eisen, en daarom wordt later in duizend geschiedenisboeken onterecht beweerd dat ‘de Belgen onder leiding van generaal Van Bijlandt en luitenant-kolonel Van den Sanden vluchtten’. Laf? Nee: in dat geval zouden de Belgen al de avond voordien zijn gevlucht, in plaats van de hele dag stand te houden. Ook typerend dat Wellington ons als kanonnenvlees in de eerste linie neerplant, terwijl hij sluw zijn eigen troepen vlak achter de heuvelrug op de grond liet neerliggen, zodat de Franse kanonskogels over hen heen scheerden.

De hel barst los. Vrijwel meteen gaat het mis. Orders worden onderschept of komen te laat aan, als de situatie terplekke al is gewijzigd. Vlakbij worden orders niet begrepen omwille van het oorverdovende lawaai. Wie zich ooit heeft afgevraagd waarom sergeanten orders brullen, leert dat nu: anders begrijpt in het heetst van de strijd zelfs de dichtstbijzijnde soldaat het bevel niet. Er zijn al own goals gescoord doordat artilleriesoldaten ‘Retirer!’ (‘terugtrekken’) begrepen als ‘Tirer!’ (‘vuren’)…op een moment dat medestrijders langs de kanonnen passeerden.

Ik bespeur ook wrijvingen tussen de Belgen en de hautaine Hollandse bevelhebbers. De leiding is sowieso niet ideaal: Willem, prins van Oranje, is amper 23 jaar en heeft geen enkele ervaring op het slagveld.

Drums, kanonnen, trompetten, kreten, doedelzakken, gekerm, hoevengetrappel, het door merg en been gaande gehinnik van stervende paarden… Het lawaai is ellendig, maar meer nog de modder, de rook, het slechte zicht (’t is juni – het koren en het vlas en het mais staan tot op borsthoogte, ook al omdat mensen in 1815 een stuk kleiner waren dan nu. Bovendien hadden soldaten toen geen brillen – je zal maar bijziend zijn in een man-aan-mangevecht). Kanonnen maar ook paarden glijden weg in de modder. Ook de stank van bloedende en rottende doden en gewonden werkt extreem desoriënterend – ‘t is alsof je vecht in een slachthuis waar een mistbank hangt.

In Hougoumont wordt nu een lijf aan lijfgevecht beslecht: elke meter terrein in de boomgaard, in de tuin en op de binnenplaats wordt bevochten.

De boerderij wordt constant onder vuur genomen door de Franse artillerie en vervolgens bestormd door infanterie en cavalerie. Napoleon redeneert: als ik Hougoumont aanval, dan zal Wellington daar versterkingen naartoe sturen en zo zijn centrale positie verzwakken. Napoleon wilde de boerderij enkel belegeren, maar z’n overambitieuze broer Jerome Bonaparte probeert ze in te nemen, wat de Fransen grote verliezen kost. Maar dat weet de gewone soldaat niet, die vecht temidden van chaos. Keer op keer slagen de Engelsen er in om de aanvallen terug te slaan. Maar het dak staat in brand. En het helpt niet dat de poort van La Haye Sainte al was opgestookt om de manschappen de verwarmen…

De eerste gewonden vechten verder, met ter ontsmetting in rum gedrenkte windels. Fuselier Hayward vuurt door een mangat in de muur, maar langs de buitenkant probeert een Fransman zijn geweer uit z’n handen te trekken. Mijn buurman steekt met de bajonet de Fransman in het gezicht. Ondertussen proberen Fransen over de muur te klimmen… Sergeant Reece ligt op sterven naast de waterput. Ik doorzoek de zakken van gevallen kameraden in de hoop daarin ongebruikte kogels te vinden.

Heel wat infanteristen worden omvergereden door aanstormende cavalerie. Een Franse officier wil onze vlag buitmaken maar de colour sergeant doorsteekt hem met z’n speer. We worden omsingeld door Fransen: één grijpt me bij de borst terwijl een tweede me probeert te steken, ik ruk me los en steek hem en vlucht dan naar de schuur, maar de ingang is geblokkeerd met lijken…

Zover het oog reikt zie ik aanstormende mannen, op de vlakte en de helling – kleine poppetjes waaraan rookwolkjes ontspruiten, poppetjes die neervallen, poppetjes te paard… Ik voel me nu zelf het speelgoedsoldaatje waarmee ik vroeger speelde, nietig, en me tegelijk zeer bewust van de ernst van de zaak. Ver weg op de tribunes nemen zeventigduizend toeschouwers constant foto’s met flits, zodat het van waar wij staan lijkt alsof ook het publiek salvo’s afvuurt.

Zelfs hoge officieren blijven niet gespaard. Kolonel Cheney van de Scots Greys moet zes keer van paard verwisselen nadat ze onder hem vandaan zijn geschoten. Majoor Shaw wordt belaagd door zeven Fransen. Hij doodt er vier voor hem een bajonet door de hals wordt gespietst. Luitenant Cooke incasseert een musketkogel in de lever.  Sir William Ponsonby valt, doorboord met zeven lanswonden. Sir Thomas Picton krijgt een kogel door het hoofd. Sir William de Lancy incasseert een kanonskogel terwijl hij met Wellington staat te praten: de kogel scheidt zijn romp van zijn middenrif – hij was een week eerder in Brussel getrouwd en Waterloo was zijn huwelijksreis.

Ook Lord Uxbridge incasseert een kanonskogel, een akkefietje dat hen deze stoïcijnse dialoog ontlokt (‘Jove’ is oud Engels voor ‘God’):

Uxbridge: ‘By Jove, sir, I think I have lost my leg.

Wellington: ‘By Jove, sir, so you have.

Het gevaarlijkst zijn de grapeshots: kanonschoten met niet één grote kanonbal maar honderden kleine kogels. Dit is een schiettent: de troepen staan veel te dicht op elkaar. Ik heb een plan om het tij te keren: verspreiden en Napoleon omsingelen. Maar ik ben slechts een pion, geen officier dus ik kan het plan niet implementeren. En ik vrees dat ook op het saboteren van het scenario van re-enacters de doodstraf staat. Toch verbaast het me welke strategieën niét werden gebruikt. Waarom Hougoumont niet gewoon belegeren en uithongeren? Waarom geen list gebruiken, bijvoorbeeld Engelsen vermommen als Fransen? Waarom geen greppels graven en met gras bedekken, zodat de chargerende vijandelijke cavalerie erin zou stuiken? Waarom geen Trojaans Paard –guerilla om Parijs van binnenuit in te nemen?

Er komen berichten binnen over hoe de Fransen gevangen genomen Engelsen in kouden bloede afmaken. En ook nààst het slagveld, in het dorp, wordt gevochten.

Om exact vier uur bukt korporaal Colnay zich om z’n afgevallen schoen uit de modder te trekken. Een kanonskogel slaat in op zijn hoge sjakopet – als hij op dat moment had rechtgestaan, was hij doormidden geblazen.

Sommige musketten klemmen, van andere raakt de loop verstopt. Ik zie soldaten die, bij gebrek aan water, om hun loop te ontstoppen, pissen op hun geweer. Sommige schermutselingen ontaarden in een man aan mangevecht van soldaten wier munitie op en wier bajonet verloren is – stel je een rugbymatch op leven en dood voor zonder regels noch scheidsrechter.

Het 33ste regiment vraagt versterking. Die is er niet. Het order komt: ‘Stand or fall where you are’.

Ik ben omringd door lijken – achtergelaten buiksprekerspoppen. Het vertrappelde koren vermengd met slijk en bloed lijkt nu op ‘een rode deurmat waar je je voeten aan afveegt’. De overheersende stank is nu: verbrand paardenvlees.

Ik zie minutenlang letterlijk niéts meer: in een kruidige mist dwalen soldaten over het slagveld, onzeker over hoeveel meter de vijand nog van hen verwijderd is.

Onze munitie is op! Ik vind op het slagveld nog wat Franse kogels. De Britten hebben dit enorme voordeel: hun lopen zijn dikker dus zij kunnen de kleinere kogels van de Franse Charleville geweren recupereren, terwijl de Britse kogels te dik zijn voor de Franse lopen.

Bij man aan mangevecht zijn we in het nadeel: de Franse bajonetten blijken twintig centimeter langer dan de onze! Van twee tegenstanders met even lange armen kan die Fransman mij dus al doorboren  terwijl ik ‘m nog niet kan raken – twintig centimeter is het verschil tussen leven en dood. Waarom heeft geen enkele geallieerde strateeg of officier eraan gedacht om dat first strike nadeel te rectificeren?!

Kolonel McCaragh van de Black Watch werd net gewond. Vier van z’n mannen dragen ‘m in een laken van het slagveld, maar ze worden alle vijf gedood door plunderende Fransen die op McCaraghs geld en medailles uit zijn.

Generaal van Merlen stuitte twee dagen geleden in Quatre Bras al op de cavalerie van maarschalk Ney – wat als van Merlen toen was overgelopen naar de Fransen onder wie hij 26 jaar had gediend? Want het krioelde van opportunisten en kazakkendraaiers zoals Kolonel Girault: ‘Ik reisde met twéé cocardes voor mijn hoed: een witte, Oostenrijkse, neutrale, en een tricolore Franse, naargelang welke vlag ik zag wapperen veranderde ik van cocarde.’

Daarnet incasseerde generaal van Merlen een kanonskogel. Zijn lichaam werd nooit teruggevonden.

De hele dag zie ik Wellington heen en weer rijden van het ene bataljon naar het andere. Napoleon is niet meer te zien. Het gerucht gaat dat hij bloedzuigers laat aanbrengen op zijn aambeien.

Hard pounding, gentlemen,’ zegt Wellington. ‘But we shall see who can pound the longest.

Wellington is de meester van de reverse slope: hij verbergt een deel van zijn redcoats vlak achter een heuvelrug – als aanstormende cavaleristen na honderden meters bergop half uitgeput op de heuvel aankomen, wacht hen een verrassing. In Ligny had de Iron Duke die strategie aanbevolen aan Blücher: positioneer uw troepen vlak àchter de heuvel, buiten het bereik van de Franse artillerie. Maar Blücher vond Wellington een moeial, en die koppigheid kostte hem duizenden manschappen. In Quatre Bras wachtte Ney te lang omdat hij achter het koren op de heuveltop het leger van Wellington vermoedde dat in werkelijkheid nog veraf was – Wellington zou te laat zijn geweest om de Hollanders te helpen.

Wat generaal Ney – ‘de rosse’, veteraan van 70 veldslagen – bezielt om uitgerekend nu een roekeloze charge in te zetten met 5000 cavaleristen, is een raadsel. Normaal zijn infanteristen kansloos tegen officieren te paard, maar Wellington geeft het bevel een twintigtal squares te vormen: paarden weigeren instinctief aan te stormen op zo’n muur van bajonetten, en bovendien kan zo’n gesloten vierkant langs alle kanten vuren. Het gevolg is dat Neys elitetroepen doelloos tussen de carré’s in galopperen en langzaam maar zeker worden afgeslacht, ook al omdat galopperen gaandeweg moeilijker wordt door het hindernissenparcours van karkassen. Als een cuirassier één square passeert, wordt hij meteen onder vuur genomen door een volgende. Mikken op de paarden is een zeker doel en spaart munitie. De charge van Ney is het militaire equivalent van met je kop tegen de muur lopen in een doodlopende straat.

Ney vraagt versterkingen aan Napoleon. Als die dat hoort is zijn verbolgen reactie: ‘Des hommes? Mais veut-il que j’en fasse?!’ (In oud Frans is ‘faire’ ook ‘kakken’).

Mijn god: daar is de legendarische Garde Impériale, een vastberaden oprukkende betonnen muur van 3000 manschappen die groter, meer ervaren en beter uitgerust zijn dan wij… Het motto van deze immortels is ‘La Garde meurt, mais ne se rend pas’.

‘Op twintig passen schieten ze op ons,’ schrijft korporaal McGrady ’s avonds aan zijn vrouw. ‘Fransen van andere bataljons proberen bij hun Garde dekking te zoeken, maar in de opening nodig om dat toe te laten zouden ook onze paarden kunnen rijden, dus laat de Garde dat niet toe: ze schiet op vijand én vriend. Majoor Howard, Earl of Carlyle sneuvelt: hij valt van z’n paard vlakbij de Garde, en om munitie te sparen verbrijzelt een Fransman met de kolf van z’n geweer zijn schedel. We vuren terug en prepareren onze bajonetten, maar als de rook is opgetrokken, gebeurt het ongelofelijke: onder het spervuur en onze genadeloze tegenaanval onstaat plots paniek bij de Garde. Als hun eerste linie probeert te herladen wordt ze onder de voet gelopen door hun dolgedraaide tweede linie en tegelijk wordt hun opmars gestremd door de lijken. Langzaam maar zeker vallen er gaten in hun rangen, niet enkel door vallende maar ook door vluchtende manschappen. We panikeerden, vermoedden een valstrik. Vijftig Franse cuirassiers hadden op dat moment onze hele infanteriebrigade kunnen afslachten. Maar ze vluchtten.’

Ook het 2e linie –Hollanders en Belgen – slaan met ware doodsverachting de Garde terug. Dat zal je niet lezen in Britse geschiedenisboeken.

Grouchy arrive!,’ liegt Napoleon om zijn slabakkende mannen nieuwe moed in te blazen. Kolonel Levavasseur galoppeert met zijn hoed op z’n geheven sabel langs de Franse troepen en roept herhaaldelijk ‘Vive l’empereur, courage mes braves, Grouchy est là!’ Maar nee: het gerommel aan de einder is het naderende leger van veteraan Blücher, bijnaam ‘General Forwarts’, omdat hij, ook al kostte het duizenden mensenlevens, nooit opgaf en slechts één richting kende: vooruit. Zijn leger is in Braine L’Alleud door een lokale boer de juiste kant opgestuurd – als die boer hen, zoals heel wat sympathisanten van Napoleon deden – de verkeerde kant had opgestuurd, zouden ze te laat in Waterloo zijn gearriveerd en zou de slag zijn verloren.

Wellington zwaait drie maal met z’n hoed, teken voor de ultieme charge: ‘No cheering my lads, but forwards and complete your victory!’ Door de grote verliezen is van een linie eigenlijk geen sprake meer, maar de Engelsen rukken op. Sergeant Robertson van het 92nd Highlanders: ‘We herlaadden niet meer, gebruikten enkel nog de bajonet. Vluchtende Fransen lieten hun knapzakken, vuurstaven, helmen en alles wat hun snelle aftocht kon hinderen vallen. Hun eigen vluchtende cavalerie reed de infanteristen omver. Sommige Fransen probeerden hun hachje te redden door plots ‘Vive le roi!’ te scanderen… Maar mijn Schotten verstaan geen Frans, so they cut away mercilessly.’

Acht uur. Het is voorbij. Ook Napoleon weet het: ‘Terrein kan ik heroveren, tijd niet’. Later zal Wellington toegeven dat het een dubbeltje op z’n kant was: ‘It was a damn near run thing’.

Het slagveld is bezaaid met lijken, maar ook met bijbels, liefdesbrieven, speelkaarten… Waar de artillerie huis heeft gehouden, vind je afgerukte ledematen, losse hoofden, halve paarden, een regen van darmen. In de vallei stuit je op intacte lijken, op een kogelgat of bajonetsteek na.

Ik heb kneuzingen en blauwe plekken – medailles van vlees en bloed – en een bloedneus. Ik heb mijn bloed vergoten op het slagveld van Waterloo. 200 jaar te laat, maar laat ons niet muggenziften over details. Ik heb niet te klagen: er waren lijken met achttien (18!) zwaard en kogelwonden en lijken die geplet waren door kanonnen of paarden.

Om half tien ontmoeten Wellington en Blücher elkaar in de kapotgeschoten boerderij La Belle Alliance. Blücher vat de dag droog samen: ‘Mein lieber Kamerad: quelle affaire!

‘Het woord ‘onmogelijk staat niet in het Franse woordenboek,’ zei Napoleon eens. Behalve dan in verband met winnen in Waterloo. La Grande Armée is gedecimeerd en definitief verslagen.

De inderhaast achtergelaten koets van Napoleon wordt meteen geplunderd: niet alleen de gouden munten (soldij) worden gestolen, maar ook objecten die zullen uitgroeien tot relikwieën: een haar van de keizer, de beker waaruit hij dronk, zijn reservekousen… Er worden ook pamfletten gevonden die de overmoedige keizer alvast had laten drukken, zogenaamd geschreven ‘vanuit mijn paleis in Laken’: ‘Belgen, ik heb uw smeekbede verhoord, u bent het waardig om Fransen te worden…’

The Belgians assailed with terrible fury, returned the fire of the enemy with great spirit,’ zal Luitenant Hope schrijven. Maar die moed heeft een prijs. Ik kijk rond me. Van het 7de linie zijn 282 kameraden dood, vermist…of gevlucht.

Na dagen marcheren en een hele dag vechten zijn veel manschappen zo moe dat ze letterlijk staande in slaap vallen, in plaats van de vluchtende Fransen te achtervolgen. Toch zullen sommige Belgen binnen drie dagen nog eens vechten in Parijs, tijdens de door de geschiedenisboeken over het hoofd geziene schermutselingen in het Bois de Boulogne.

De nacht valt. In het lazaret liggen Franse, Engelse en Pruisische gewonden die elkaar zonet nog naar het leven stonden broederlijk naast elkaar.

Amper zijn de troepen weggetrokken of het slagveld wordt overspoeld door aasgieren die de lijken kaal plukken. Het zijn veelal omwonenden die alles plunderen wat geld kan opbrengen. Heel wat officieren van Wellington vochten in Waterloo in galauniform: ze waren halsoverkop weggeroepen van het bal van de Duchess of Richmond, omdat Napoleon Brussel sneller bereikte dan de geallieerden hadden gedacht . Daardoor was het slagveld bezaaid met lijken in zijden kousen, hoge hoed en dance pumps.

Ik zie gevallen officieren van wie niet enkel de dure horloges, de versierde zwaarden en de gouden ringen worden gestolen, maar ook de lijken worden uitgekleed – dure rijlaarzen, zijden kousen, gouden epauletten! Zelfs het ondergoed wordt gerecupereerd. Ik zie hoe monden worden opengewrikt en tanden worden uitgetrokken – nog decennia lang zullen in Europa valse gebitten worden verkocht vervaardigd uit ‘Waterloo teeth’. Zwaargewonden die bezwaar maken tegen die roofpartij worden door de even pragmatische als meedogenloze plunderaars uit hun lijden geholpen. Ook sommige lijken worden gestolen door resurrection men (mannen die doen verrijzen) die ze doorverkochten aan anatomen.

Luitenant Charles Smith van het 95th Rifles zoekt naar lijken van kameraden op het slagveld en stuit op ‘het lichaam van een Franse cavalerie officier met fijne gelaatstrekken en een ranke lichaamsbouw…’ Het was een vrouw!

En sta even stil bij het lot van een andere vrouw, de camp follower Martha Deacon, echtgenote van Luitenant Thomas Deacon. Toen zij hoorde dat haar gewonde man van Waterloo per kar was overgebracht naar Brussel, legde zij in een regenstorm dertig kilometer te voet af, hoogzwanger en met drie kinderen in touw. Thomas overleefde het en Martha beviel van een dochter.

Het duurt tot 21 juni voor The Times ‘This first account of the immortal battle, brought to us by Mr Sutton, a gentleman of Colchester’ kan publiceren en heel Engeland een zucht van verlichting slaakt. Als majoor Percy, de overhandiger van Wellingtons eerste officiële despatch aan het Engelse hof, zijn regimentssjerp losmaakt, vallen een paar stukjes van de hersens van een naast hem aan flarden geschoten medestrijder op de grond. Ettelijke hofdames vallen in zwijm.

Tot tien dagen na de veldslag woedden nog brandstapels met lijken. Een Engelse toerist beschrijft hoe ‘lijken die niet diep genoeg werden begraven door een onweer en menselijke gassen opnieuw bovengronds komen’ – horror met échte zombies.

Met het cremeren van duizenden op een brandstapel aan de Steenweg op Charleroi moet gestopt worden omdat teveel menselijk vet over de straat vloeit. Pas in 1825 krijgt een firma de officiële opdracht om de resterende beenderen van tienduizenden gevallenen tot mest te vermalen.

Ook rampentoerisme is geen moderne uitvinding: een gewonde soldaat beschrijft al een dag later hoe ‘een koets met adel in zijden kousen en een zakdoek voor de mond stopte om het slagveld te overschouwen’.

In realiteit was het allemaal natuurlijk nog veel erger, ook al omdat het nu mooi weer was, terwijl toendertijd een dagenlang aanhoudend onweer het slagveld in een modderpoel had veranderd. En in 1815 waren er dertig keer zoveel troepen als er nu re-enacters zijn, dus was de chaos exponentieel groter.

Rond één uur ’s nachts marcheren de geallieerde troepen terug het bivak in, allemaal en ongedeerd – het minst historisch correcte moment van deze heropvoering.

‘Er is de voorbije dagen meer adrenaline doorheen mijn lijf gekolkt dan in het hele voorbije jaar,’ zegt een Brit me. Hij is hier één van de 5000 re-enacters uit 53 landen. Dit re-enactment was chaotisch, lawaaierig en doodvermoeiend – en dit was slechts een geordende vredige heropvoering, dit keer zonder modder, zonder geweld en zonder doodsangst.

Sommige vooral Franse re-enacters zijn nogal fanatiek en agressief. ‘Het is alsof ze hier en nu alsnog de geschiedenis willen herschrijven,’ grijnst John Bull. ‘Poor devils, het moet niet makkelijk zijn om bij elk volgend re-enactment weer te moeten verliezen, ’t is alsof we het mes in de wonde draaien.’

‘Op sommige plekken zijn eeuwenoude wonden allebehalve geheeld,’ vertelt Brad Manera. ‘Toen we in 2013 meededen aan het re-enactment in Gettysburg, bleek dat de Confederates hun verlies in de slavenoorlog van 1860 niet hadden verteerd. Er zijn toen zelfs banden van de auto’s van Noordelijke re-enacters kapotgesneden. Veel Zuidelijken werden trouwens gespeeld door buitenlanders omdat de trotse Texanen het vertikten om hun nederlaag nog ‘ns over te doen.’

‘Ik herinner me een gesprek met een zwarte man,’ zucht Hugh Martyr. ‘Ik vroeg hem ‘Je bent zeker blij dat Barak Obama net de verkiezingen heeft gewonnen?’ Die vent begon verontwaardigd te vloeken: hij verafschuwde Obama, want hij voelde zich éérst Texaan, dan Republikein, en pas daarna zwart.’

‘In Rusland mochten de re-enacters geen buskruit gebruiken omdat de autoriteiten vreesden dat ze het zouden oppotten of doorverkopen voor aanslagen. Dus gebruikten ze vuurwerk. Kanonnen waaruit kleurige vuurpijlen werden afgeschoten – een ridicuul zicht. En na afloop was het slagveld bezaaid met lege wodkaflessen.’

‘Niet alle re-enacters houden zich aan het scenario,’ zegt Ron Van Dijck, die de rol van Majoor Van Gorkum speelde. ‘Re-enacters zijn veelal mannen met haar op hun tanden. Ze zijn trots en sneuvelen niet graag: er is veel onwil om al in het begin van de veldslag neer te vallen en vervolgens urenlang voor lul te liggen. Je ziet dan ook soms ‘verrijzenissen’ – mannen die weer opstaan en verder vechten. Of je ziet ‘lijken’ gezellig met elkaar converseren. Een maat van mij kreeg een kolf in de ribben en viel lijkbleek neer. ‘Hij speelt het héél overtuigend,’ zei een Fransman waarderend. Nee: hij verging écht van de pijn.’

‘Hier zijn de weersomstandigheden nog heel redelijk – we hebben ook ooit de slag bij Austerlitz overgedaan in een halve meter sneeuw. Een paar jaar geleden maakte een van onze mannen de bicorne hoed van Napoleon buit, toen die op een onbewaakt moment alleen stond, tot ergernis van de Fransen.’

Franky Simon, die Generaal Ney speelt, beweert dat in 2012 op het re-enactment in Borodino – waar de Fransen wonnen – Vladimir Putin zijn tent binnenstapte en eiste dat hij, dus tegen de geschiedenis in!, de slag verloor – ‘anders zorg ik voor problemen op de luchthaven’.’

De Engelsen bedachten de schampere uitdrukking ‘Dutch courage’ – jezelf moed indrinken voor de veldslag begint. Daar zit wat naijver in: de Engelsen waren anno 1815 jaloers op onze welvaart. Ron Van Dijck gelooft niet in de vermeende lafheid van de Belgen: ‘Toen ze ons vroegen om te figureren in de film ‘Waterloo – l’ultime bataille’ hebben we geweigerd om te vluchten, zodat ze die scène niet konden filmen’.

In St Helena schrijft de verbannen Napoleon vlak voor zijn dood in 1821: ‘Ware het niet voor de heroïsche vastberadenheid van de Belgen die met slechts een handjevol mannen stand hielden in Quatre Bras, zou ik het Britse leger in flagrante delicto hebben verslagen’. Dat lees je niet in Engelse geschiedenisboeken – daarin werd lang de vermeende ‘lafheid’ van de Belgen gebruikt om de incompetente orders van sommige Engelse officieren te verdoezelen.

In Waterloo stierven ook twintigduizend paarden. Het is verbijsterend dat zelfs ervaren militairen zolang krankzinnige meningen toegedaan kunnen zijn. Tot in 1921 hield minister van oorlog John Ceely vol dat ‘paarden op een slagveld efficiënter zijn dan tanks en mitrailleurs’. Als het parlement toen naar die man had geluisterd, dan hadden de geallieerden de eerste wereldoorlog verloren, dan was er geen tweede geweest en had u dit artikel in het Duits gelezen.

Hoe vaak heeft Napoleon op St Helena zélf Waterloo gereenact in zijn hoofd, minutieus overlopend waar het mis liep en hoe anders het had kunnen uitdraaien ware het niet dat…? Ik gok: talloze malen.

In 1826, toen hij de in 1820 opgegooide heuvel met de leeuw zag, zei Wellington geërgerd: ‘De Hollanders hebben mijn slagveld naar de kloten geholpen’. Het hielp niet dat die leeuw slechts de precieze plek aangaf waar de piepjonge Willem II gewond was geraakt. In Parijs keerden Franse officieren Wellington ostentatief de rug toe. Toen de koning zich met plaatsvervangende schaamte verontschuldigde voor die botheid, zei Wellington minzaam: ‘Do not distress yourself, sire, it is not the first time they turn their backs on me’. Ik zie hun ruggen niet voor het eerst…

Een stuk België is overigens nog steeds Brits grondgebied: de nazaten van de Duke of Wellington bezitten hier nog steeds enkele hectaren die ze uitpachten aan Belgische boeren.

Toen vorig jaar de Franse president de Houses of Parliament bezocht, werd de twaalf op vijf meter grote muurschildering van de slag bij Waterloo afgedekt, omdat de Britten vreesden dat de president die zou ervaren als een sneer of een provocatie. Niettemin is het de verliezer die nog steeds tot de verbeelding spreekt. Vorige maand werd één van de hoeden van Napoleon geveild voor twee miljoen euro. De trotse nieuwe eigenaar was een rijke kippenkweker uit Korea. Een Engelse pispot met op de bodem de beeltenis van Napoleon heb je al voor 600 euro.

VIP-zitjes bij een slachting. Merkwaardig toch dat iedereen het volstrekt redelijk lijkt te vinden dat hier een oorlogje wordt nagespeeld. Terwijl het ongetwijfeld als misplaatst en amoreel zou worden ervaren mocht iemand een re-enactment van pakweg Auschwitz zou organiseren. Wat is de morele halveringstijd van een oorlog? Hoeveel tijd moet verstrijken voor het acceptabel wordt om een militair conflict waarbij tienduizenden doden vielen na te spelen? Want het verloop van de tijd doet gruwel vergelen tot entertainment, een beetje zoals op een kerkhof de 19e eeuwse praalgraven worden ervaren als ‘mooi’ door mensen die ongemakkelijk worden van nieuwere, verse grafzerken. En waarom is er geen re-enactment van de Guldensporenslag?

Voor de petite histoire informeer ik bij verkopers van souvenirs welke beeltenis de voorbije dagen het best verkocht. Het gaat gelijk op, zo blijkt, en alle toeristen blijven instinctief en primair trouw aan hun held: Engelsen en Amerikanen kopen gadgets met de kop van Wellington erop, Fransen kopen Napoleon.

Filosofisch gesproken won Napoleon, want op maatschappelijk vlak was Waterloo hoe dan ook en keerpunt: het rurale, reactoniare, devote, royalistische Europa zou langzaam maar zeker laïciseren, industrialiseren en de voormalige almacht van z’n vorsten terugschroeven tot een protocolaire poppenkast.

In 1970, dus meer dan 180 jaar na de feiten, vroeg iemand aan de toenmalige Chinese leider Chou en Lai wat hij vond van de Franse revolutie: ‘Het is te vroeg om daar een uitspraak over te doen’. Wijze woorden.


Terug naar Onze man