Serge Simonart sprak met Charles Dickens

Alle schrijvers uit ons taalgebied verbleken bij het genie van Charles Dickens. Of kent u een andere schrijver van niet één maar een dozijn meesterwerken die sinds 1840 onophoudelijk in druk zijn en werelwijd werden vertaald? Wie anders slaagde erin zo’n oeuvre (dat woord is in dit geval een understatement) te volbrengen in de moeilijkste omstandigheden?

Provocateur Oscar Wilde zei eens: ‘Alleen een harteloze mens kan het tragische verhaal van Little Nell lezen zonder te huilen… van het lachen.’ Maar privé, in zijn brieven, gaf Wilde toe dat Dickens ‘een groot genie’ was. Enkel Victor Hugo was Dickens’ gelijke – ook onze Hendrik Conscience was een tijdgenoot, maar vergeleken bij Dickens was dat een amateur. Dickens hekelde lang voor Kafka dat deed de destructieve kantjes van de bureaucratie. En de algemene consensus is dat ‘A Christmas Carol’ ‘meer goed heeft gedaan dan alle preken vanop alle kansels in het Christendom’. Wie nu ‘Merry Christmas’ zegt, beseft niet dat hij Dickens citeert.

Terwijl zijn leven lang leed aan hem vrat, schreef Dickens moedig voort, in een tijdvak zonder centrale verwarming, zonder riolen, zonder kunstlicht, zonder tandheelkunde, zonder ziekteverzekering, zonder verdoving, zonder auteursrecht, zonder vulpen, zonder tekstverwerker… Wat je nog het meest aan de Meester moet bewonderen, is dat hij ondanks al die tegenslag een onverbiddelijke optimist bleef. Zijn boeken zijn anti-cynisch: ze stralen kinderlijke verwondering en ongebreidelde levenslust uit en bieden zelfs de meest uitgebluste dakloze een perspectief.

Het is onder cynische postmoderne betweters bon ton om neer te kijken op historische roman en de bijbehorende kostuumseries, maar ‘Bleak House’, ‘Great Expectations’ en ‘Oliver Twist’ zijn tijdloos en kan je net zo goed ondergaan als een hedendaagse maatschappijkritiek: cynische bankiers, opportunistische advocaten, sensatiezuchtige media, schaamteloze fraudeurs, corrupte politici… Vergeet de kostuums en je kijkt niet naar 1870 maar naar 2020. Ah, wat zou de Meester hebben geschreven over een Osama, een Berlusconi, een Trump en een Putin?

*   *   *

Wij schrijven 5 juni 1870 als ik aankom in Gad’s Hill Place, de woonst van Charles Dickens in Higham bij Rochester. Om 5 uur stipt, want de schrijver zweert bij punctualiteit. Dat Dickens hier woont, zegt veel over de man: 36 jaar geleden wees zijn vader de jonge Charles op dit majestueuze pand, als de belichaming van een voor mensen van hun lage komaf onbereikbare ambitie.

De butler vraagt me even te wachten. Dickens’ grootvader was butler. Nu heeft hij er zelf een.

De schrijver is brieven aan het verbranden in de tuin. Rond hem dartelt onrustig en waakzaam een bloedhond – geen overbodige luxe, want vannacht schoot de tuinman op een indringer, de zoveelste oververhitte bewonderaar die Dickens’ privacy verstoort.

Binnen timmeren werklui aan iets waardoor je het, ook al is het buiten droog, toch in de badkamer kan laten regenen, de butler noemt het ‘douche’. Ook al is het zomer en prachtig weer buiten, toch branden hier gaslampen en kaarsen. Aan de muren zie ik schilderijen met scènes uit Dickens’ boeken: de sluwe roverhoofdman Fagin, de ijzige advocaat Mr Tulkinghorne, de in alcohol gemarineerde geldwolf Grandpa Smallweed, de onverbiddellijke optimist Mr Micawber, de charismatische psychopaat Bill Sikes, de loyale gangster Magwitch, de gierige misantroop Scrooge, de verbitterde oude vrijster Miss Havisham, de gevallen vrouw Lady Dedlock, de kruiperige sluwe vos Uriah Heep… Ze catapulteerden zich stuk voor stuk in het collectieve geheugen.

Overal hangen spiegels. Mijn oog valt op een schaal met bloedzuigers. Heeft de grote schrijver net een bloedlozing ondergaan? Dickens is blijkbaar een onvermoeibaar briefschrijver. Op zijn ordelijke werktafel, naast de inktpot en enkele ganzeveren, ontwaar ik zelfs een brief naar zijn schoorsteenveger (‘Ik hoop dat u opnieuw in dialoog kan gaan met mijn schoorsteen, die sinds uw vorige liefdesverklaring aan hem amechtiger ademt dan ooit tevoren’) en een pleidooi tegen straatmuzikanten (‘Ik word dagelijks belegerd door deze even opportunistische als opdringerige handelaars in aurale chaos, die eerst ongevraagd mijn rust en concentratie verstoren en daar vervolgens ook nog voor betaald willen worden!’) Ernaast ligt het speciaal ingebonden exemplaar van ‘Oliver Twist’ waaruit Dickens op zijn leestoernees voorleest. In de marge zie ik regieaanwijzingen aan zichzelf: ‘Mysteriously’, ‘slowly’ en ‘Terror to the end!!!’

Dickens lijkt me een onrustige natuur: hij is hartelijk en joviaal, maar ook ongeduldig en impulsief. De ooit zo vitale man oogt nu vermoeid, maar zijn levendige ogen – door een vriend ooit ‘danger lamps’ genoemd – priemen nog steeds. Op de foto’s die ik van hem zag staat hij wat stuurs en stijfjes, maar dat komt omdat een lange sluitertijd vereist is, zodat wie poseert voor een foto een minuut doodstil moet staan. In levenden lijve is de meester veel kwieker. Zijn flamboyante kleding in felle kleuren contrasteert ook fel met de foto’s in zwart-wit. Dickens praat gejaagd en als hij iets kostelijk of geweldig vindt, roept hij: ‘Capital! Capital!’ Het hele gesprek lijkt hij mij te vorsen en mijn potentieel op te meten als toekomstig romanpersonage.

Op weg hier naartoe zag ik op de trein niet minder dan zeven medepassagiers uw ‘A Christmas Carol’ lezen… in juni!

Charles Dickens ‘One must keep the Christmas spirit all year round.’ Dat is mijn overtuiging, die blijkbaar wordt gedeeld door heel wat lezers. Kerstmis is niet enkel een feest, een recente mode die wellicht snel zal verdwijnen – al hoop ik met heel mijn hart van niet -, het is ook een gevoel en een levenshouding. Want Kerstmis is synoniem voor mededogen, verdraagzaamheid, inlevingsvermogen, liefdadigheid en altruïsme. Het waren niet voor niets de puriteinen die Kerstmis in de 17e eeuw wilden afschaffen – toen Cromwell hier regeerde, was het zelfs illegaal om een Christmas pudding te maken! Niémand blijft onbewogen bij Kerstmis: ook Queen Victoria tuigt zélf de kerstboom op, het is zowat het enige dat ze niet door bedienden laat doen.

‘A Christmas Carol’ is een modern sprookje, een fabel en een levensles in één. En Kerstmis is natuurlijk maar een alibi, een metafoor: vervang Kerstmis door vrede of verdraagzaamheid en de les is dezelfde. Ik wilde een warmhartig, menselijk, idealistisch boek schrijven dat een zegening was, een verhaal dat goedheid belichaamde. Het idee kwam zo spontaan en vanzelfsprekend in me op en ik schreef het hele verhaal zo snel en zo moeiteloos dat ik me soms afvraag of het me werd gedicteerd door een hogere macht. De beginzin ‘Old Marley was dead: to begin with’heb ik gedroomd, op vakantie in Broadstairs.

De ultieme misantroop Scrooge is verwant aan de zure Gabriel Grub die ik al beschreef in ‘The Pickwick Papers’: ook hij werd bezocht door geesten die hem de toekomst toonden. Het vertelstandpunt vat iets wat we allemaal wel zouden willen: één keer vanuit vogelperspectief neerkijken op, en een inzicht krijgen in sleutelmomenten uit ons leven. ‘A Christmas Carol’ illustreert hoe de cynische en egoïstische Scrooge tot inkeer komt, met het bezoek van de drie geesten van Kerstmis als een soort generale repetitie van de dag des oordeels. En die boodschap komt blijkbaar aan. Vorig jaar nog vernam ik dat een Amerikaan na lezing van mijn boek zijn 8000 arbeiders een extra dag kerstvakantie gaf. Dat volstaat natuurlijk niet: rechtvaardigheid is altijd beter dan liefdadigheid. Maar toch, zo heb ik de wereld verbeterd door een sluwe psychologische tactiek: want natuurlijk wil geen enkele bedrijfsleider in de ogen van zijn werknemers of zijn familieleden een asociale Scrooge lijken. Want in feite is Scrooge misschien wel de meest tragische exponent van onze kapitalistische maatschappij: een inhalige geldwolf die manisch streeft naar rijkdom, om daar vervolgens niét van te genieten omdat geld uitgeven hem haast fysiek pijn doet!’

Hoe brengt u zelf de kersttijd door?

Dickens ‘Altijd in de boezem van mijn familie. Wij spelen raadspelletjes zoals Charades, Proverbs of Dumb Crambo. We dineren langer dan anders, we zingen en we voeren toneeltjes op in onze drawing room die dan verandert in ‘Het Kleinste Theater Ter Wereld’… Zelfs de meest stijve oude brompot wordt dan even terug een verwonderd kind.’

Alleen al in ‘The Pickwick Papers’ worden 35 ontbijten, 11 lunches en 32 diners beschreven. U bent epicurist?

Dickens ‘‘Pickwick’ is jeugdwerk, het is zeker niet mijn favoriete boek. Ik moest nog leren te doseren. Mijn echtgenote is de fijnproever, zij bracht trouwens het kookboek ‘What shall we have for dinner?’ uit, natuurlijk onder een schuilnaam, Lady Maria Clutterbuck. Zelf eet ik heel weinig. Ik drink graag, maar ik ben nooit dronken. Ik geef graag diners maar hou me dan meer bezig met het welzijn van mijn gasten dan met het zelf savoureren van de lekkernijen. Kern van de zaak is: een diner viert het leven. Het is een gezellig samenzijn. Het is ook tegengif: ik zit al te vaak alleen in mijn werkkamer.’

Er is weinig of niets geweten over uw kindertijd en uw jeugd.

Dickens ‘Ik werd als armoezaaier geboren. Muizen en ratten waren onze huisgenoten. Mijn vader gokte en dronk te veel. Hij maakte schulden en werd gevangen gezet in een Marshalsea Prison, een gevangenis waaruit je pas werd vrijgelaten als iemand je schulden betaalde. En het systeem stipuleerde dat de hele familie van de schuldenaar daar gevangen werd gezet. Ik probeerde de gokschulden van mijn vader eerst zelf af te lossen door te gaan werken in een blacking factory, waar pek en schoensmeer werden vervaardigd en gifflessen werden gewassen, en waar de gemiddelde levensverwachting 29 jaar was. Ik was toen twaalf… Als we door Londen wandelden, maakte ik de weeskinderen die daar ook werkten wijs dat ik in een bepaald mooi huis woonde, ik belde daar zelfs aan om die illusie levend te houden.

Veertig jaar later kan ik nog steeds niet verdragen om in de buurt te komen van Warren’s Blacking Warehouse, aan de Hungerford Stairs – een toepasselijke straatnaam, vooral de eerste twee lettergrepen. Maar ik beland er toch bijna elke nacht, want tot op de dag van vandaag heb ik nachtmerries waarin ik terug dààr ben, tussen het stof, de ratten en de gifdampen. Ik heb er een soort smetvrees aan overgehouden: nog elke avond was ik m’n handen heel grondig, haast manisch, in de waan dat er nog onzichtbare pek op plakt die ik eraf moet schrobben.

Ik heb uit die episode onthouden dat schulden dodelijk zijn, ze hypothekeren je hele bestaan. Zoals ik Mr Micawber in ‘David Copperfield’ laat zeggen: ‘Inkomen 20 pond, uitgaven 19 pond, 19 shillings en sixpence? Resultaat: geluk! Inkomen 20 pond, uitgaven 20 pond en sixpence? Resultaat: miserie!’ Ik heb er ook de drang aan overgehouden om te allen prijze financieel onafhankelijk te zijn. Ik heb al vroeg beseft dat iemand met mijn bescheiden afkomst die status enkel bereikt dankzij hard werk en een ijzeren wil.

In ‘Little Dorritt’ heb ik de vader de eeuwige schaamte en onzekerheid toegedicht die ik zelf ook voelde: het besef dat, hoe succesvol en rijk hij uiteindelijk ook wordt, hij nooit aanvaard zal worden door de hogere klasse, en de angst dat zijn beschamende verleden hem zal achtervolgen, dat zal uitkomen dat hij eigenlijk maar een miezerige pauper is.

Ook nu nog zijn er lieden die mij mijden of hekelen omwille van mijn lage afkomst. Herinner u de venijnige commentaren toen Thackeray stierf: dat doorbomen over het feit dat hij als schrijver ‘a real gentleman’ was, enkel omdat hij op de dure privéschool Charterhouse zat en in Cambridge studeerde. De insinuatie was dat zijn concurrenten van lagere komaf, ik voorop, slechts amateuristische knutselaars zijn. Dat snobistische gefluister is permanent en alomtegenwoordig: ‘Dickens? Bôf, hij mag dan al populair zijn, hij is not a proper gentleman’. Anderzijds nemen dezelfde mensen die ons indertijd in het Marshalsea gevangen zetten nu op straat met een respectvolle buiging hun hoge hoed voor mij af. Het kan verkeren.’

Wat vinden uw eigen tien kinderen hiervan?

Dickens ‘(Na een lange stilte) Ik heb er nooit met hen over gepraat.’

Wat beschouwt u, terugkijkend, with the benefit of hindsight, als uw ontwaken? Wat was de grote ommezwaai, het keerpunt in uw leven, het moment dat u stopte met slaapwandelen en onverwachts een groot inzicht uw deel werd?

Dickens ‘Ik zou kunnen zeggen: het ogenblik waarop ik zeker wist dat ik schrijver zou worden. Ik was toen zes jaar oud. Toen ik negen was, schreef ik mijn eerste kortverhaal. En later natuurlijk het succes van mijn debuut, ‘The Pickwick Papers’, toen bleek dat mijn talent volstond om in mijn levensonderhoud te voorzien.

Maar de dag die me het meest heeft getekend is 7 mei 1837, het moment waarop die lieve schat Mary Hogarth ons ontviel. Het zusje van mijn vrouw was het kloppend hart van ons nest. Ze was amper 17 toen ze in mijn armen stierf aan de gevolgen van een hartaanval. De machteloosheid die ik toen voelde… (huivert). 33 jaar later hoor ik nog steeds af en toe die ene droge, zakelijke tik op de deur van de begrafenisondernemer, die de volgende dag aanklopte. Ik werkte toen aan ‘Oliver Twist’ en liet daarin Mary verrijzen als Rose Maylie. (Toont het) Dit medaillon met heur haar draag ik altijd op me en (heft de linkerhand) dit is haar ring. Sinds haar dood heb ik vrijwel elke nacht over haar gedroomd, tot ik dat aan mijn vrouw, haar zus, vertelde. Toen stopten de dromen abrupt. Toen Mary stierf, besefte ik: de dood is geen gentleman en geen democraat, het leven is onrechtvaardig en veel te kort, de klok tikt, en geluk en welstand moet je afdwingen.’

U sluit zich aan bij de radicale sociale hervormers, meer nog: u was vanaf 1843 een van de eerste prominente figuren die hospitalen sponsorde en een hulpfonds opzette voor daklozen.

Dickens ‘Ik legde als eerste het verband tussen een ongelukkige jeugd, armoede, ontbering en gebrek aan onderricht enerzijds, en misdaad anderzijds. Is dat wereldnieuws? Mij lijkt het logisch. De kinderarbeid werd deels dankzij mijn petities en boeken teruggeschroefd en hopelijk binnenkort volledig afgeschaft – het is onverantwoordelijk om een kind van 8 jaar van binnenuit schoorstenen te laten poetsen of het te onderwerpen aan slopend werk in de mijnen. Ook het onderwijssysteem werd verbeterd na mijn herhaalde protest. Die invloed zie ik enerzijds als een aangenaam en nuttig neveneffect van mijn verhalen, en anderzijds als mijn christelijke plicht.

Op dit moment werken we aan het plan dat we de Scrap Kitchen noemen. Er wordt anno 1870 veel te veel voedsel verspild, mijn beste, en zelfs het afval daarvan kan verzameld worden. Als je het op een eenvoudige, hygiënische manier bereidt, kan je er uitgehongerde daklozen en weeskinderen mee voeden.

In mijn boek ‘Hard Times’ verzucht de arbeider Blackpool: ‘Kijk hoe wij leven, met hoeveel familieleden en onderhuurders we samenhokken in een piepklein huisje. Kijk hoe wij ons kapot werken en hoe een vroegtijdige dood ons voorspelbare einde is. Kijk hoe de baas altijd gelijk krijgt en wij altijd ongelijk. En toch wordt het alsmaar zwaarder voor ons. Kijk naar dit alles, meneer, en zeg me of het geen oneerlijke rotzooi is. U laat ons aan ons lot over. Als we protesteren, houdt u ons onder de knoet met harde hand. Het leven dat wij leven is een grote zwarte vlek tussen ons en het licht. Ons organiseren is het enige dat ons helpt. Eendracht is macht. Ook al zijn we moegestreden zielen zonder hoop.’ Dat is de realiteit. Daarom heb ik de stakers in Preston gesteund.

Naar mijn gevoel verkeer ik, als mens en dus ook als schrijver, in een staat van oorlog met de uitbuiters, de Bumbles, de Squeersen en de Scrooges van deze wereld. Die mensensoort moet tot inkeer gebracht worden. Kinderarbeid, verwaarlozing, uitbuiting, slavernij, machtsmisbruik… Al die dingen moeten we systematisch uitroeien. Dàt is vooruitgang. Dat het goed gaat met de armen is trouwens ook in het belang van de rijken. (Droog) Cholera verspreidt zich snel van Whitechapel naar Whitehall…en dat geldt ook voor rellen. Men noemt mij een radicaal. Naar mijn gevoel laat ik slechts het gezond verstand en de daarmee gepaard gaande gerechtigheid zegevieren.

Ik hecht overigens ook belang aan de psychologie van mijn personages. Ik voorspel dat binnen afzienbare tijd ook dokters en wetenschappers meer aandacht zullen hebben voor het psychische welzijn van de mens.’

Naar mijn gevoel is ‘Bleak House’ uw beste werk: het is tegelijk smartlap en meesterwerk, schaamteloos highbrow maar ook verslavend als de allerbeste soap.

Dickens ‘‘Bleak House’ werd geïnspireerd door de Thelusson Will, de rechtszaak rond het testament van de oude Squire Jenners. Die sprak in 1798 tot de notaris: ‘Ik ben m’n bril vergeten, ik lees m’n testament thuis wel en bezorg het je morgen getekend.’ Maar op weg naar huis viel hij dood. De erfgenamen procedeerden: de rechtszaak liep tot…1915! Toen werd ze afgesloten…omdat de erfgenamen zichzelf failliet geprocedeerd hadden!

Ook in ‘Little Dorrit’ hekel ik de sinds enige tijd alomtegenwoordige bureaucratie: het Circumlocution Office dat ik bedacht bestaat niet, maar het staat model voor alle doelbewust complexe regeltjes die een incestueus gilde van bureaucraten heeft bedacht om zichzelf te verrijken en de burger buiten spel te zetten. Wij leven in een tijd waarbij de duivel zich vermomt in nieuwe gedaanten: speculanten, beleggers, bureaucraten, industriëlen, corrupte handelaars…’ In ‘Little Dorrit’ is Panks zo iemand: hij is rent collector, hij int de huur, hij dwingt de woekerprijzen af, hij is de zichtbare pitbull van de gewetenloze huisjesmelker die zelf buiten schot blijft.’

Kan u ons iets vertellen over het schrijfproces?

Dickens ‘Van belang zijn licht en kleur en mensen om me heen. Ik heb Londen nodig, ook al woon ik nu op het platteland. Ik heb de stad al duizend keer te voet doorkruist en sla alle markante figuren die ik zie op in mijn mental museum. Ik moet namen hebben – ik kan niet beginnen voor alle personages de absoluut juiste naam hebben. Een manuscript dat de werktitel ‘The chronicles of Mudfog’ heette, kwam pas tot leven toen ik van het weeskind Oliver Twist het hoofdpersonage maakte. Dat was een puur instinctieve beslissing, ik besefte helemaal niet dat dit het eerste boek voor volwassenen zou worden waarin een kind centraal staat.

Mijn personages lijken mij vaker echter en vertrouwder dan mijn familieleden. Ik ben bezeten door hen. Het zijn bloedzuigers, ze zuigen alle energie uit me. Vaak doen ze niet wat ik vraag maar dwingen ze mij om hen te beschrijven zoals zij willen. Maar ik moet op gang geraken. I have to get my steam up. Ik begin pas briesend te schrijven als ik het niet langer kan laten, als de stoom van opgekropte schrijfdrang uit m’n neusgaten schiet. Al het ijzer zit dan al in het vuur, ik ben slechts de smid die het vuur moet oppoken en het ijzer in de juiste vorm moet slaan. Het is mijn taak om de lezer te dwingen om exact te zien en te denken wat ik wil, zonder dat hij dat merkt. Ik acteer ook altijd de scènes voor ik ze definitief neerschrijf. Ik speel dan alle personages, voor de spiegel, zodat ik kan uittesten welke gelaatsuitdrukking ze hebben en wat de andere personages zien als die ene slijmt of dreigt.’

Toetst u uw verzinsels aan het oordeel van een proeflezer voor u ze publiceert?

Dickens ‘De laatste tijd laat ik alles nalezen door mijn biograaf John Forster. Ik organiseer ook altijd een diner als een manuscript af is, dan lees ik het voor aan mijn vrienden. Vroeger las ik ’s avonds voor aan mijn echtgenote. Ik weet nog dat ze doodsbang was toen ik haar de scène uit ‘Oliver Twist’ las waarin Bill Sikes zijn vriendin Nancy dood slaat. Mijn vrouw had vervolgens een slapeloze nacht. En nog een en nog een. Toen wist ik: dit zit goed.’

Wat vindt u van de talrijke op uw werk gebaseerde toneelstukken die elk jaar worden opgevoerd?

Dickens ‘Die zijn nuttig omdat zo ook de analfabeten mijn verhalen kunnen horen. Het enige alternatief is dat iemand die kan lezen hen voorleest – ik hoorde over vijftien sleutelmakers die hadden samengelegd om één exemplaar te kunnen aankopen van mijn boek, dat dan door de oudste aan de anderen werd voorgelezen. Maar ik vind dat die uitvoerders van de toneelversies ten eerste om mijn toestemming zouden kunnen vragen en ten tweede dat ze zich zouden moeten onthouden van het inkorten of aanpassen van mijn verhalen. En dat ze, misschien, een detail, mij zouden kunnen betrekken bij het verdelen van de winst.

Ik verdien ook geen cent aan alle souvenirs die handige zakenlui nu verkopen op basis van mijn romanpersonages: Little Nell sigaren, Copperfield hoeden, Pickwick snuiftabak… In Chatham loopt een dubbelganger van me rond die daarvan leeft. Ik hoor net dat de Great Northern Railway speciale treinen inlegt om een daguitstap te maken naar Lucas de kluizenaar, die ik in een kortverhaal vereeuwigde als Mr Mopesthe Hermit! En in Londen organiseren ettelijke opportunisten gegidste wandelingen naar de schuilplaats van mijn Fagin uit ‘Oliver Twist’ – ook al bestaat die schuilplaats helemaal niet, Fagin is immers een fictief personage!

En dan zijn er de uitgevers die kastelen bouwen met hun deel van de winst maar mij slechts nipt genoeg geld uitkeren voor een huis. Ik ijver al jaren voor een wet die het auteursrecht beschermt en afdwingt, maar voorlopig met weinig resultaat. In Amerika circuleren honderden illegale drukken van mijn werken. Van ‘Oliver Twist’ waren al in het eerste jaar van zes toneelversies in omloop! Van ‘A Christmas Carol’ zeventien! Sterker nog: van ‘Nicholas Nickleby’, dat in afleveringen werd gepubliceerd, was al een toneelversie in omloop nog voor ik de ontknoping had geschreven! Wat me ook irriteert is dat die toneelversies vaak banaler en vulgairder zijn dan wat ik schreef. Nuance is voor die poenpakkers geen prioriteit.’

Met permissie: nuance lijkt ook niet altijd uw prioriteit. U lijkt een voorkeur te hebben voor karikaturen: u beschrijft extremen, u vergroot mensen en situaties uit …

Dickens ‘Bent u wereldvreemd? Leeft u wel op deze planeet en in onze tijd? Kijk rondom u, my dear sir! Kijk aandachtig naar alle mensen die uw pad kruisen, bestudeer hun uiterlijk, hun lichaamstaal, hun gedragingen, hun zenuwtics… Sommige mensen zijn karikaturen!

Mijn definitie van een schrijver is: one who misses nothing – iemand die àlles ziet en het nauwgezet noteert en het meedogenloos weergeeft. Ik gebruik natuurlijk mijn verbeelding, maar ik beschrijf de realiteit. Maar je moet die realiteit natuurlijk zién, meer nog: ze willen zien. Heeft u de ridicule bakkebaarden van mijn butler opgemerkt? Zag u de loopjongen die nu, as we speak, met mijn brieven naar het postkantoor rent? Hij stond daarnet met de mond open te wachten, alsof hij zelf een brievenbus is! Herinnert u zich, toen u met de postkoets in het station van Rochester aankwam, die dwerg met het glazen oog? En de stationschef die vaak rochelt en per minuut minstens tien keer aan z’n oor trekt? Zijn vrouw converseert met planten! En zijn kinderen missen alledrie een been, hetzélfde, het linker! Wie verzint zoiets?! En zag u die zwerver? Hij weet niet wie ik ben – heerlijk! Ik maak soms een praatje met hem. Eén keer bromde hij: ‘U bent een ugly lazy devil, u zit alsmaar thuis, u hebt vast nog nooit enig werk verricht’. Capital!’

Uw verhalen bulken van de onwaarschijnlijkheden…

Dickens ‘‘Onwaarschijnlijkheden’?! Is mijn personage Smike vergezocht? Ik bedacht hem toen ik op een kerkhof in Yorkshire de grafsteen zag van een jongen die in een kostschool was gestorven… aan ondervoeding! Ondertussen weten we allemaal dat de beheerraad van zulke kostscholen en workhouses bespaarde op het eten van de leerlingen en met dat verduisterde geld zelf grote sier maakte. Weet u hoeveel directeurs van dat soort etablissementen een proces wegens laster tegen mij hebben ingespannen? Zestien! Omdat ze wéten dat wat ik schrijf waar is, proberen ze mij te intimideren.

Is ‘Oliver Twist’ onwaarschijnlijk? Elke week wordt in Londen een dievenbende opgerold waarbij een heler of gangster weeskinderen en daklozen recruteerde! Die kinderen doen het vuile werk en het meesterbrein blijft buiten schot. Ga eens kijken in Camberwell en Whitechapel en zeg mij dat die sloppenwijken geen kweekvijvers zijn voor overvallers en beurzensnijders! Elke dag wordt in Hyde Park wel iemand de keel overgesneden, waarom denkt u dat alle gentlemen een zakrevolver of een wandelstok met degen meedragen?!

Trouwens: soms haalt de werkelijkheid de fantasie in. Ik beschreef in ‘Oliver Twist’ hoe de zakkenroller Artful Dodger met de beurs van een voorbijganger aan de haal gaat. Twaalf jaar later zag ik zelf hoe in Edgware Road een zakkenroller een vriend van me bestal. Wij achtervolgden hem, grepen de dader… En in de rechtbank wees die zakkenroller op mij en zei: ‘Dié oplichter daar komt zelf net uit de gevangenis, ik ken hem goed genoeg, hij zat zes maanden voor heling!’ Capital!

My dear boy, een schrijver wachten twee uitdagingen. Hij moet groteske karikaturen en barbaarse omstandigheden geloofwaardig weergeven. En hij moet verslavend schrijven over goedheid. Dat laatste is zeer moeilijk: over slechtheid schrijven is veel makkelijker, al was het maar omdat slechtheid spannender is.

Los daarvan leven wij natuurlijk in een tijdperk van extremen. De Engelsen veroveren de wereld terwijl, alleen al in mijn leven, de cholera tot vier keer toe Londen veroverde. In Londen vind je onmetelijke rijkdom op vijftig meter van een sloppenwijk als Holborn, waar de straten bedekt zijn onder een dikke laag stront, niet van de paarden maar van de mensen. Heel Fleet Ditch is een open riool! Kadavers rotten er op straat en van een beerput is geen sprake. Een vriend van me bezocht Marseille, Antwerpen, Amsterdam, Parijs en Milaan, en hij vertelde me dat Londen het ergste stinkt! Dat zal hopelijk veranderen als binnenkort riolen worden aangelegd.’

U krijgt ook het verwijt dat u sentimenteel en melodramatisch schrijft: ‘Telkens een verhaal van Dickens dreigt uit te doven, gooit hij nog een kind op het vuur’, sneerde een cynische criticus. En Trollope noemde u smalend ‘Mr Popular Sentiment’…

Dickens ‘(Droog) Meneer Trollope is een concurrent en hij verkoopt minder boeken dan ik, misschien moet u daar de oorzaak van zijn sneren zoeken. Wat ik schrijf is geen sentiment, het is de harde realiteit. The battle of life is meedogenloos. Melodrama en pathos maken deel uit van ons bestaan in dit tranendal. U weet zo goed als ik dat de kindersterfte in dit land anno 1870 nog verontrustend hoog is: op bijna de helft van alle begrafenissen wordt een kind van jonger dan 10 jaar begraven! De doodsoorzaak is dan bijna altijd ziekte, ondervoeding, mishandeling of moord.

In Clerkenwell stiet ik op een familie die aan het dineren was – aardappelsoep – terwijl naast hen het lijk van de grootvader lag. In Broadstairs vond ik op het strand een stervend doofstom kind dat daar was achtergelaten door de familie die het nutteloos achtten, een blok aan hun been. Ik heb dat kind gered. Mijn zusje Harriet stierf heel jong. Wij hebben zelf een kind verloren, onze Dora, amper acht maanden oud… Mijn schoonzus stierf heel jong. Ook mijn lieve zus Fanny stierf veel te jong aan de tering. Mijn broer Frederick stierf vorige week. Onze zoon Walter is ook al dood… En ik ben pas 58! Nu, ik mag niet klagen: de levensverwachting van een arbeider is nog steeds slechts 29 jaar. Voor ik mijn maatschappijkritieken schreef was het 22 jaar.’

Soms lijkt een roman van uw hand gebaseerd op een leuk verhaal, op andere momenten lijkt de auteur een moralist die de lezer een boodschap wil inprenten.

Dickens ‘Al mijn boeken zijn doordrongen van zondige elementen die het samenleven met anderen perverteren: Bent u blind voor de corruptie, het favoritisme, het parasitisme van de adel?! En voor machtsmisbruik, bedrog, uitbuiting, roddel, wellust, geldzucht, ongelijkheid, slavernij?! In ‘A Christmas Carol’ laat ik de geest van Kerstmis zeggen dat de grootse gevaren die de mensheid bedreigen zijn: onwetendheid en behoeftigheid. Ignorance and Want. Overal en te allen tijde woedt een vaak onzichtbare maar alomtegenwoordige dubbele oorlog: die van vooruitgang versus achteruitgang, en die van goed versus slecht. Een invloedrijk auteur moet, net zoals een politicus of een monarch, zijn macht ten goede aanwenden. One must brighten! Je moet licht geven, geen schaduw brengen. Natuurlijk ben ik een moralist en een filantroop. Wat is het alternatief: onverantwoordelijk, gewetenloos en amoreel schrijven?!

Weet u wanneer ik mij voor het eerst bewust werd van mijn invloed? Ik had in mijn ‘American Notes’ een misdadiger uit de gevangenis van Philadelphia beschreven. Die gevangene werd daardoor zo’n bezienswaardigheid, dat hij een week na zijn vrijlating smeekte om terug te mogen keren, want hij miste de aandacht. Capital!

U was de eerste schrijver die samenwerkte met detectives met wie u crime scenes bezocht. U was ook de eerste die de sloppen in trok om aan den lijve te ondervinden hoe mensen daar leefden…

Dickens ‘Ah, my walks! (Hoofdschuddend) In die sloppenwijken leefde een familie soms met honderd man in een huis van 60 vierkante meter – als je het een huis kan noemen. Ik zag mensen copuleren in de straat, op momenten dat daar de privacy groter was dan binnenshuis! Men kan dat die mensen niet eens kwalijk nemen, my dear sir: bedenk dat seks het enige pleziertje is dat de armen rest.

Ik hou vooral van nachtelijke excursies. En dankzij mijn goede vrienden Yardley en Field van die onlangs opgerichte dienst Scotland Yard kan ik overal komen, ook waar het gevaarlijk is: eergisteren nog was ik in een opiumkeet!

Om de Vesuvius te beschrijven heb ik die berg zelf beklommen, in de winter, toen het contrast tussen het ijs, de sneeuw en de lava het felst was. Twee andere Engelsen uit mijn gezelschap en een gids vielen honderd meter naar beneden. Mijn eigen kleren en haar waren verschroeid! Maar ik moést weten hoe het was om daar boven aan de rand van die hellepoort te staan.

Als schrijver moet ik weten hoe een open graf ruikt. In Parijs heb ik de Morgue meerdere keren bezocht om lijken levensecht te kunnen beschrijven. Hoe zo’n lijk iets heeft van een overrijpe vijg; wat de aantrekkingskracht van afstotelijkheid is… Dat zou ik zonder zo’n bezoek niet geweten hebben. Mijn eerste lijken zag ik al vroeg: in mijn kindertijd was het nog de gewoonte dat aan de poort van de gevangenis van Newgate de lijken van de gehangenen werden tentoongesteld, als stichtend voorbeeld en waarschuwing voor anderen.

High life, low life… Een schrijver moet overal thuis zijn, overal zijn oor te luisteren leggen. Helaas maakt mijn roem het mij onmogelijk om nog langer onzichtbaar te zijn: observeren wordt moeilijk als iedereen onophoudelijk mij aanstaart. Soms vermom ik mij.’

U woonde ook publieke executies bij en bent voorstander van de doodstraf, bleek uit verschillende essays en speeches?

Dickens ‘In sommige gevallen zeer zeker. Het is een illusie te denken dat iedereen corrigeerbaar is. Niet alle breinen zijn in staat tot berouw. Niet alle karakters zijn vatbaar voor hervorming. Lang is de lijst van moordenaars en verkrachters die bleven toeslaan, tot hen dat zeer drastisch onmogelijk werd gemaakt. Wij moeten mededogen en begrip betonen daar waar gepast, maar consequent en daadkrachtig handelen als de misdadiger onverbeterlijk blijkt. Geen enkele misdadiger heeft het recht om te wegen op het maatschappelijke verkeer. Ik ben ook een voorstander van gevangenisstraf voor lasterlijk of blasfemisch taalgebruik. En bigamisten moeten openbaar gegeseld worden. Al die straffen lijken mij een moreel imperatief.

(Enthousiast) Ik heb de executie van François Courvoisier bijgewoond, de valet die de keel van zijn werkgever oversneed – capital! Die man was tot het laatst merkwaardig arrogant en had een heel aparte lichaamstaal toen hij werd opgehangen. Ik heb toen net zoals iedereen een raam gehuurd in een van de huizen die uitkeken over Newgate Prison, zodat ik een perfect uitzicht had. Mijn concullega Thackeray was er ook. The very end of the drama, dat moét een mens één keer gezien hebben. Wat me nog het meest is bijgebleven is de massa die in koor zong: ‘Hats off in front!’ Want al die hoge hoeden op de eerste rijen belemmerden het zicht van de duizenden achter hen. Ik wil daarbij toch even aanstippen, if I may, dat ik het publiek ophangen van een misdadiger niet bijwoon voor mijn plezier, wel omdat ik ook dàt realistisch en in detail moet kunnen beschrijven. Wat mij bij het ophangen van de twee moordenaars in Horsemonger Lane vooral trof was de lichtzinnigheid van de menigte – 30.000 man sterk! Heel wat mensen gedroegen zich alsof ze een huwelijksfeest of oudejaarsdiner bijwoonden. Er werd gevochten voor de beste plaatsen. En ook daar boden hoeren zich aan, zelfs tijdens de executie!’

Waarom hebt u samen met mecenas Angela Burdett-Coutts het Urania Cottage project opgezet?

Dickens ‘U woont op het platteland? In Londen krioelt het van de lichtekooien, meneer. Naar mijn gevoel is er een direct verband tussen armoede en prostitutie. En ik weet zeker dat de hoeren de politie in sommige gevallen omkopen of, nog erger, dat de politie zichzelf bezoedelt om vervolgens een oogje dicht te knijpen. Er is bovendien een directe link tussen alcohol en vrouwenmishandeling. Zo sprak ik een meisje van veertien wiens vader haar kleren en bed had verpand om met de opbrengst gin te kopen. Dat meisje verkocht haar lichaam om in leven te blijven.

Ook in die inktzwarte onderwereld moeten wij de christelijke kerstgedachte dagelijks toepassen. Wij moeten deze gevallen vrouwen de kans bieden om zich in een veilig toevluchtsoord te bezinnen en te rehabiliteren. Mededogen en empathie zijn daarbij sleutelwoorden. Het besef dat àlle mensen, als zij niet de kans krijgen om zich te verheffen, zeer laag kunnen zinken, is bij de goegemeente onvoldoende doorgedrongen. Ik geloof ook dat God begripvol staat tegenover zonden die voortspruiten uit natuurlijke passie en eenzaamheid.

Nu, ik zal u verklappen dat dit weliswaar nobele initiatief niet vrij is van eigenbelang: ik krijg zo de kans om deze vrouwen uitgebreid uit te horen over hun werk, hun milieu en hun belevenissen. Die couleur locale komt indirect mijn boeken ten goede, zelfs al schrijf ik niet over prostitutie. Ons slaagpercentage is helaas niet 100%. Zonet nog liep mejuffrouw Hannah Myers weg uit Urania Cottage om in Covent Garden haar zondige activiteiten te hervatten. Good God, man, dat vrouwmens zou op een uur tijd een heel nonnenklooster perverteren! Sommige vrouwen zijn onverbeterlijk: dankzij mijn invloed werden twee lichtekooien niet gegeseld en opgehangen, maar slechts verbannen naar Australië, maar ik vernam dat ze al op de boot daarheen hervielen in hun oude gewoonten!’

U bent gefascineerd door hypnose. Waarom?

Dickens ‘Ik zag in Frankrijk Le Garçon Magnétique. Hij kon lezen wat er op kaartjes stond, ook al was een dikke windel voor zijn ogen geknoopt. Ik heb ook de Okey Sisters gezien, die tijdens epileptische aanvallen helderziend blijken. Mijn collega Bulwer-Lytton heeft een Psychograaf gekocht, een toestel dat noteert wat geesten dicteren. Fascinerend en utterly geloofwaardig! Frenologie is ook interessant: je kan op basis van de vorm van de schedel en de gelaatstrekken bepalen wat voor karakter iemand heeft. U bent bijvoorbeeld heel nieuwsgierig, dat zie ik meteen.

Onlangs woonde ik een spiritistische scéance bij waarin werd aangekondigd dat een overleden graaf om middernacht doden zou doen verrijzen. Toen dat niet gebeurde, ben ik maar gaan slapen. De gastvrouw, mevrouw Crowe, is blijkbaar later die nacht nog de straat op gegaan, naakt op haar kuisheid na, omdat de geesten haar hadden gezegd dat ze onzichtbaar zou zijn. Zij werd opgenomen in een instelling.

Ik heb de zeer specifieke vorm van Animal Magnetism zelf beoefend. Ik ben er vrij goed in. Op reis in Italië heb ik Augusta de la Rue, de echtgenote van een Franse vriend, dagelijks gemagnetiseerd. Zij droomde elke nacht van bloederige, gesluierde spoken. Maar na twaalf keer magnetiseren stopten die nachtmerries. Eén keer, gezeten onder een olijfboom, verzonk wel per vergissing mijn eigen vrouw, die deel uitmaakte van ons gezelschap, in een diepe trance.’

Bent u zelf ooit onder hypnose gebracht?

Dickens ‘Oh lord no! Dat zou ik nooit toestaan.’

In ‘Bleak House’ laat u de excentriek Krook sterven aan spontane zelfontbranding: men vindt hem terug in zijn schommelstoel, grotendeels opgebrand, terwijl in de rest van de kamer geen spoor van vuur of rook te bekennen valt. Gelooft u echt dat dit bestaat?

Dickens ‘Natuurlijk, dat is je reinste wetenschap, mijn beste. Ik heb mij daarover grondig geïnformeerd. Er is het geval van Grace Pitt: zij rookte elke avond een pijp, steevast nadat ze sloten drank tot zich had genomen. Tja, dat is het lot tarten, nietwaar? Want de combinatie van alcohol en hitte genereert een soort fosfor. En meneer Millet, die ervan werd beschuldigd dat hij zijn echtgenote in brand had gestoken,werd in hoger beroep vrijgesproken door een rechter die oordeelde dat spontane zelfontbranding de doodsoorzaak was.

De dood is rondom ons en alomtegenwoordig, dat weet u. Mijn goede vriend Macready verloor zopas nog zijn oudste dochter. Zij stierf op de boot terug van Madeira, waar ze heen was gezonden voor een gezondheidskuur. Zij stierf terwijl haar vader in de haven van Southampton op haar stond te wachten…’

Baseert u uw personages op bestaande mensen? Er wordt gefluisterd dat Flora in ‘Little Dorritt’ gebaseerd is op uw jeugdliefde Maria Beadnell, die ‘the pocket Venus’ werd genoemd, Venus op zakformaat, omdat zij zo klein van gestalte was…

Dickens ‘Ik ontvang dagelijks post van mensen die, onterecht, menen dat een van mijn personages op hen is gebaseerd. Mijn buurvrouw in Doughty Street, Mrs Hill, dacht dat ik de onbetrouwbare Miss Mowcher in ‘David Copperfield’ op haar had gebaseerd, alleen maar omdat ook zij een dwerg is. Ik heb zelfs al de politie moeten bellen toen een gek mij bedreigde omdat hij dacht dat hij de gangster Quilp was! Nu, ik teken zelf soms mijn brieven met de naam van een personage, gisteren nog schreef ik naar mijn assistent: ‘Scrooge is blij dat Bob Cratchit van zijn welverdiende vakantie geniet’. En ik verwerk in mijn romans soms inside jokes over mijn familieleden.

Een schrijver is een buikspreker en een personage is altijd een amalgaam van indrukken, observaties en invloeden. Het is waar dat ik Maria, nu mevrouw Winter, twintig jaar niet zag. Indertijd werden mijn avances ontmoedigd – vooral haar vader verzette zich tegen onze vereniging. In tussentijd is… how shall I put this delicately… de bloesem van haar jeugd verwelkt, en is zij veranderd in een praatzieke, bedillerige, plompe feeks. Men heeft de neiging om een jeugdliefde te idealiseren. Ik was dus geschokt toe ik haar terugzag, ik kon niet geloven dat zij ooit mijn prille, pure, levenslustige, slanke Maria was… Maar natuurlijk dacht zij wellicht hetzelfde over mij. De ouderdom is meedogenloos, het verval onstuitbaar. Ik wilde Maria niet kwetsen door elementen van haar huidige gedrag over te enten op de leeghoofdige en praatzieke Flora. Maar een schrijver moet een splinter ijs in zijn hart hebben, ik moet rücksichtlos schrijven wat mijn verhaal behoeft, hoe tactloos of meedogenloos ook.’

U was de eerste schrijver die besefte dat ook in de Verenigde Staten een publiek wachtte…

Dickens ‘Toen de Amerikanen de meest recente aflevering van ‘The Old Curiosity Shop’ nog niet hadden ontvangen, wisten zij nog niet dat ik Nell had laten sterven. Toen de stoomboot uit Londen in New York aanlegde, stonden op de kade duizenden mensen te roepen: ‘Leeft Little Nell nog?!’ En in het Wilde Westen lazen stoere cowboys ’s avonds aan het kampvuur met tranen in de ogen de belevenissen van Little Nell. Dan weet je dat je de juiste snaar hebt geraakt.

Ik werd al door duizenden mensen aangeklampt, maar mijn favoriete lezeres was een meisje van twaalf dat me zei: ‘Ik lees àl uw boeken. Niet helemaal, natuurlijk. De lange saaie passages sla ik over. Niet de korte saaie, enkel de lange saaie.’ Capital!

In Amerika werden galadiners voor mij georganiseerd waarop telkens 3000 betalende gasten vijf uur lang 17 gangen binnenwerkten, terwijl ik gaandeweg in ademnood raakte omdat zovelen zich rond mijn stoel verzamelden! Als ik probeerde om rustig door de stad te wandelen, werd ik gevolgd door alsmaar meer bewonderaars tot ik me de Rattenvanger van Hamelen voelde! Als ik een kerk binnen vluchtte om een moment rust te vinden, verzamelden zich zo onopvallend mogelijk gaandeweg honderden mensen rond de kerkstoel waar ik knielde. Als ik in het station een glas water dronk, staarde iedereen naar hoe ik water in m’n keel goot. De kapper in New York bleek per opbod lokken van mijn haar te verkopen! In Boston kon een toneelstuk – niet eens gebaseerd op mijn werk! – niet beginnen omdat iemand mij opmerkte en een staande ovatie van veertig minuten losbarstte die pas ophield toen ik de zaal verliet, om die arme acteurs niet verder te generen.

In de hal van mijn hotel verzamelden dagelijks honderden mensen in de hoop om een glimp van mij op te vangen. Eén mevrouw vroeg: ‘Zou u alstublieft even een rondje kunnen stappen zodat we u allemaal eens goed kunnen bekijken?’ Maar er was geen plaats om een rondje te stappen! Het ging zo ver dat ik me onder mijn bed verborg terwijl bewonderaars op de deur van mijn hotelkamer bonsden! Acht koorleden kwamen ongevraagd een serenade brengen, en omdat ik mijn vuile schoenen buiten aan de deur had gezet om gepoetst te worden, leek het alsof het koor mijn schoenen toezong. De volgende ochtend waren mijn schoenen verdwenen! De rest van mijn verblijf werden twee lijfwachten voor mijn deur geposteerd.’

U gaf de voorbije vijftien jaar in Engeland en Amerika honderden lezingen, telkens voor duizend à tweeduizend betalende fans. Zelfs concurrerende schrijvers zoals Thackeray drukten hun bewondering uit voor uw ‘onstuitbare impact’ en uw ‘bedwelmend charisma’.

Dickens ‘Voorlezen is natuurlijk een essentieel en onvermijdelijk aspect van mijn vak, vermits zovelen nog analfabeet zijn. Ik breng altijd mijn eigen schermen en gasverlichting mee. Die schermen garanderen dat mijn stem goed wordt weerkaatst. Dat is cruciaal, anders wordt het publiek rusteloos en krijg je geroezemoes: ‘Wàt zei hij?!’

Ik vond het vooral een openbaring dat ik kon voorlezen in een grote zaal, voor een publiek van eenvoudige arbeiders, alsof we samen thuis rond het haardvuur zaten. Je kon letterlijk een speld horen vallen! Ik kom op en begin meteen te lezen, zonder pompeuze introducties van de zaaleigenaars die zich altijd opdringen en onmisbaar wanen. De emoties van het publiek zijn zo aanstekelijk dat ik ze soms onwillekeurig overneem. Ik ken de scène uit ‘Pickwick’ en ‘A Christmas Carol’ en ‘het fragment uit ‘Nicholas Nickleby’ uit het hoofd, en toch lijkt het soms alsof ik die zinnen terwijl ik ze uitspreek voor het eerst hoor. En als het publiek huilt, God bless my soul, dan huil ik mee.

In Glasgow en Liverpool waren er relletjes onder de duizenden mensen die géén kaartje voor mijn lezing hadden kunnen bemachtigen. In Chester trotseerden tweeduizend mensen bij ijzige temperaturen tot -18° een sneeuwstorm om toch maar tot aan de zaal waar ik voorlas te geraken. In New York en Boston werden op straat tickets doorverkocht aan het tienvoudige van de prijs! Handige jongens vroegen zelfs 20 dollar voor een plekje in de wachtrij, die zich uitstrekte over meer dan een kilometer, de avond voor de ticketverkoop zou starten! Ik moest langs een geheime zijingang en een verborgen trap naar mijn kamer klimmen omdat de ingang van het hotel versperd was door 600 bewonderaars – één keer viel ik bijna! Hoe potsierlijk zou dat zijn geweest: ‘De auteur waarop u wacht is net overleden in een poging om u te ontwijken!’

In Belfast gingen plots alle lichten uit omdat iemand op de leiding van de gastoevoer ging staan. In Massachussets waren in de zaal al 400 eenden, patrijzen en kalkoenen ondergebracht voor de Poultry Exhibition die de dag daarop zou starten. Maar door mijn felle gaslichten dachten die beesten dat het al ochtend was en begonnen ze terwijl ik voorlas te kwaken en te krijsen!

In Newcastle viel een van mijn gaslichten om en een deel van de fluwelen voorhang vatte vuur. Er ontstond paniek, maar het was werkelijk fascinerend vast te stellen hoe ik, met de autoriteit die ik aan mijn status ontleen, erin slaagde om het publiek te kalmeren. Ik heb het vuur zelf uitgestampt en er mijn karaf water over uitgegoten, lachend en gekscherend, alsof ik die stunt had gepland. Meer dan honderd bange dames vluchtten het podium op, alsof de plek waar ik stond een vluchtheuvel of ark van Noah was. Ze bleven daar de rest van mijn lezing staan, dicht bij hun redder. Ik liet de voorste dozijnen liggen, opdat de mensen in de zaal mij toch konden blijven zien – één jonge vrouw hield de hele tijd met beide handen de poten van mijn leestafel vast, alsof ze, mocht ze die loslaten, in een ravijn zou tuimelen. Het podium was net het tableau van een massale picnic.’

Tijdens uw lezing in St Martin’s Hall imiteerde u 28 personages, elk met een eigen stem en lichaamstaal. U las en acteerde met een intensiteit die me slopend lijkt.

Dickens ‘De intensiteit eigen aan zo’n voorleestoernee op twee continenten is vast ongezond, maar ik kan het niet stoppen. Ik lees furieus en passioneel, I tear myself to pieces. Het is alsof ik tijdens zo’n lezing word overgenomen door de geest van Bill Sikes terwijl die Nancy dood knuppelt. Een bevriend dokter mat een keer mijn polsslag: die bleek vlak na een voorleessessie gestegen tot 121 slagen per minuut! Ik kon na afloop niet meteen het podium weer op om het applaus in ontvangst te nemen, ik moest eerst tien minuten gaan liggen om op adem te komen.

Nu, mocht ik het opnieuw doen, dan zou ik 200 lezingen in Londen geven en de mensen naar mij laten komen, in plaats van zelf zo ver en zo lang te moeten reizen in vaak moeilijke omstandigheden. Maar mijn dokter heeft mij onlangs verboden om nog verdere lezingen te geven, volgens hem zijn ze een te grote belasting voor mijn hart.’

Vijf jaar geleden eindigde de Amerikaanse burgeroorlog. Was u, wat de slavernij betreft, pro of contra?

Dickens ‘Free, of course, the black man ought to be. Vrijheid is een mensenrecht. Slavernij is barbaars en antichristelijk. Ik heb die slavernij van dichtbij gezien toen ik door Virginia reisde. Maar naar mijn gevoel was tijdens die secessieoorlog het afschaffen van de slavernij slechts een voorwendsel. De Noordelijke Unie wilde de Zuidelijken haar macht opleggen: de échte inzet van dat conflict was de volledige economische onderwerping van de Confederatie, die toevallig ook pro slavernij was. In dat verband: onderzoek heeft aangetoond dat een vrije arbeider productiever is dan een slaaf, en dat komt het geïndustrialiseerde Noorden goed uit. Daarnaast bestààn wilden natuurlijk: ik geloof bijvoorbeeld niet dat kannibalen bekeerd kunnen worden. Maar ik geloof ook dat het niet aan missionarissen met een verborgen agenda is om dat te bewerkstelligen.’

U schrijft, u geeft lezingen en speeches, u acteert, u polemiseert, u bent hoofdredacteur van een krant, u bent activist… Uw werkkracht lijkt grenzeloos. Slaapt u ooit?

Dickens ‘Ik moet laudanum nemen, anders geraak ik niet in slaap. Ik heb ooit de 30 mijl gestapt tussen dit huis in Rochester en Tavistock House in Londen, ’s nachts, omdat ik niet kon slapen. Niets doen put me uit. Ik voel me enkel voldaan als ik uitgeput ben. De mens is een gewoontedier en ik ben daarin niet anders. Ik moest 30 jaar lang elk boek in maandelijkse afleveringen schrijven, tegen een strakke deadline aan, terwijl ik ook nog essays en brieven en journalistiek werk afscheidde en speeches gaf. Die koorts is mij eigen geworden. Ik geloof dat het najagen van een idee dat mij volledig verteert is wat mij, soms in positieve maar ook soms in negatieve zin, onderscheidt van alle andere mannen. Ik heb wel afzondering nodig, met tien kinderen in huis. Ik heb al geschreven in een hutje op de hei, in een klooster in St. Bernard, in afgelegen kustdorpjes zoals Broadstairs… Sinds kort heb ik op een boogscheut van hier een apart chalet ingericht waar ik ongestoord kan werken.’

U was betrokken bij het ongeluk met de trein van Folkestone naar Londen, ter hoogte van Staplehurst.

Dickens ‘Quite. Ik reisde alleen. Ik zat te lezen toen de trein ontspoorde. Het spoor werd daar hersteld en de voorman had de foute uurregeling bekeken: hij dacht dat onze trein pas twee uur later zou passeren en daardoor waren sporen nog verwijderd. Een deel van de brug stortte in en zes van de zeven rijtuigen stortten de afgrond in. Van het treinstel waarin ik zat bleef het ene eind bungelen over de afgrond. Eerst was ik versuft van de schok. Toen ik minder duizelde, klom ik uit het kapotte raam en hielp ik beneden, aan de rivieroever, met het verplegen van zwaargewonde medepassagiers. Er waren minstens 10 doden en ongeveer 50 gewonden. Ik vulde mijn hoge hoed met water om hun wonden te wassen en hun dorst te lessen. Eén van de gewonden leek wat op mijn oudste zoon en bleek Dickenson te heten! Van één passagier was de schedel half losgekomen. Hij zuchtte ‘I am gone’ en stierf in mijn armen. Ook een vrouw met een bebloed gelaat die ik wat te drinken gaf, bleek even later, toen ik opnieuw langs haar stapte, overleden. Ik zocht samen met een passagier naar zijn vrouw, die verpletterd bleek…

Maar toen herinnerde ik me dat ik het manuscript van ‘Our Mutual Friend’ was vergeten. Dus klom ik terug over de borstwering en in het treinstel, dat nog steeds vervaarlijk balanceerde. Ik recupereerde de bundel luttele seconden voor de wagon in de afgrond stortte.’

Meneer Dickens, sir, het is ongepast maar tevens onvermijdelijk dat ik u deze vraag voorleg: al enkele jaren circuleren geruchten dat u een onverkwikkelijke affaire zou hebben met de jonge actrice Ellen Ternan. U heeft dat ontkend in een publiek schrijven…

Dickens ‘Pray desist, sir. Meneer, komt het niet in u op dat precies dàt al ten overvloede bewijst welk onrecht mij werd aangedaan? In wat voor tijd leven wij als geruchten en roddels niet enkel circuleren in het boudoir en op plekken waar vrouwen met te veel vrije tijd verzamelen, maar ook in de publieke sfeer, in de pers, die zich enkel zou moeten bezighouden met zaken van nationaal en publiek belang?! Hoe erg is het gesteld met die pers als iemand in mijn positie door de omstandigheden wordt gedwongen om zich publiekelijk tegen deze laster te verdedigen? U kan zich misschien afvragen hoe een vertrouwelijke brief over de strubbelingen in mijn huwelijk zijn weg vindt naar een krant! Hoe moreel laakbaar het is dat jaloerse concurrenten deze wrede roddels voeden? En is het niet onredelijk dat, als ik mij kapot werk om de lezers ter wille te zijn en de sociale wantoestanden van ons tijdvak te verbeteren, daar bovenop ook nog van mij wordt verwacht dat ik zoals Jesus Our Lord and Saviour ook nog eens privé een heilige ben, die zich alle overlast en roddel en misbruik moet laten welgevallen en de andere wang moet blijven keren?!

Mevrouw Dickens en ik zijn, zo is helaas gebleken, vervloekt met karakters die totaal niet compatibel zijn. Ons samenzijn is miserabel en bezorgt ons stress die mijn werk als schrijver ondermijnt. Het is voor ons allebei een immens ongeluk dat de natuur ons heeft opgezadeld met temperamenten die constant botsen. Ik ben veel te impulsief en te ongrijpbaar voor haar, en zij is in mijn ogen ondraaglijk saai en zeurderig. Ons gezamelijke publieke leven, voor zover dat al bestaat, is schone schijn, een toneeltje, een farce.’

U hebt geen begrip voor het feit dat mevrouw uw echtgenote Catherine Hogarth op amper veertien jaar tijd tién kinderen heeft gebaard? Dokters hebben een nieuwe theorie ontwikkeld: er zou iets bestaan dat ‘postnatale depressie’ wordt genoemd en…

Dickens ‘My dear sir, kinderen baren is de natuur en onze christelijke plicht. Dat kan u mij toch niet verwijten? Bovendien heeft mevrouw Dickens geen warme band met haar kinderen. Het is haar zuster Georgina die voor de kinderen een steun en toeverlaat is. Onze kinderen begrijpen ondertussen dat een scheiding onvermijdelijk is. Ik zal vanaf nu alleen leven.’

Werkelijk? Een collega zei me: ‘Charles Dickens heeft vijf bedienden. Zes, als je zijn maîtresse meetelt.’

Dickens ‘(Ijzig kalm) Ik benadruk, upon my soul and honour, dat de jongedame wiens naam in deze ongenadig wordt belasterd een superieur, deugdzaam en puur wezen is dat geen enkele blaam treft! Diezelfde kwatongen beweerden ook dat ik een vleselijke verhouding zou hebben met mijn schoonzus, mejuffrouw Georgina Hogarth. Ik heb géén ‘incest’ met haar gepleegd – zij is geen bloedverwant maar de wet noemt dat nu eenmaal zo. Mijn advokaat heeft Miss Hogarth laten onderzoeken en de dokter verklaarde haar virgo intacta! U overschrijdt de grenzen van de welvoeglijkheid met deze vraag, ik moet u bijgevolg beleefd verzoeken om mijn woning te verlaten (Hij rinkelt de bel om de butler die mij moet uitlaten te ontbieden).’

Toen ik daarstraks hier aankwam, was u in de tuin papieren aan het verbranden. Mag ik vragen waarom?

Dickens ‘(Geïrriteerd) Would to God that every letter I had ever written was on that pile! Ik heb gemerkt dat de private correspondentie van andere gerenommeerde figuren wordt ontvreemd en verkwanseld. Zoals ik Inspecteur Bucket in ‘Bleak House’ laat opmerken: vaak wordt tijdens rechtszaken de inhoud van oude brieven tégen de briefschrijver gebruikt. Ik wil dus voorkomen dat mijn bedienden of iemand anders wat privé is openbaar maken of verhandelen. Zelfs geldbeluste familieleden verkochten al schaamteloos, achter mijn rug om, mijn manuscripten en brieven! Ik draag daarom correspondenten op: ‘Vernietig deze brief na lezing, anders duikt hij vroeg of laat op in een roddelkrant, of bij een van die ellendige verzamelaars!’ Ook mijn dagboeken heb ik aan het eind van elk jaar vernietigd.

(Zucht) Ik stel tot mijn verbijstering vast dat ik de eerste schrijver ooit ben die nog tijdens zijn leven wereldberoemd werd – Shakespeare en Dante en Ovidius werden dat pas lang na hun dood. Ook de roem van Lord Byron verbleekt bij de mijne. Maar roem is een circus! Ik ben nu zo beroemd dat ik nergens meer kan komen zonder aangestaard, aangeklampt en gevolgd te worden. I’m always expected to be on duty. Er wordt van mij verwacht dat ik constant on show ben, dat ik voortdurend de rol van De Legendarische Auteur speel, The Inimitable, de onimiteerbare en onaantastbare. Gisteren nog hoorde ik een vrouw teleurgesteld mompelen: ‘Wat is hij klein…’ Op basis van mijn boeken en van mijn roem had ze een reus verwacht. Capital! (lacht smakelijk).

Als ik betaal met een cheque dan wordt die vaak niet eens geïnd, omdat mijn handtekening meer waard is dan het bedrag op de cheque! Als ik iemand ontsla of afwijs of bekritiseer, dan verkoopt die persoon toch de brief, want zijn inhaligheid en de glorie van op welke manier ook met mij geassociëerd te worden blijken bijna altijd groter dan zijn schaamtegevoel! Mensen proberen zelfs een lok van mijn haar te bemachtigen. De eerste haarlok schonk ik aan een dame uit Massachusetts, op haar verzoek, in 1842. Als ik dat was blijven doen, dan was ik de voorbije dertig jaar continu kaal geweest!

Ik heb zelf een tunnel moeten laten aanleggen onder de straat die aan mijn domein grenst, zodat ik ongestoord van mijn tuin naar mijn schrijfchalet kan wandelen, zonder aangeklampt te worden door handtekeningenjagers. Ik ontvang ook dagelijks minstens driehonderd bedelbrieven, waarvan twee derden frauduleus. (Wijst naar een stapel van ongeveer veertig centimeter hoog) Dit is de oogst van vandaag! Vaak verstoppen vertegenwoordigers van zogenaamde liefdadigheidsinstellingen zich achter mijn poort en bespringen ze me als ik buiten kom. Letterlijk! En ondertussen hebben ze hun koets op mijn oprit geparkeerd, zodat ik telkens weer word voorzien van een korf verse mest!

Zelf heb ik nooit iets gekregen of geërfd, enkel behoeftige en inhalige familieleden – ik noem hen blood petitioners, bloedeisers eerder dan bloedverwanten. Mijn oudste zoon Charley is zopas bankroet verklaard. Sinds mijn broer Walter stierf, heb ik zijn schulden betaald en zorg ik voor zijn weduwe en hun vijf kinderen. En voor de weeskinderen van mijn schoonbroer. Maar toen een paar dozijn onverlaten overal schulden begonnen te maken waarvan ze beweerden dat ik die zou aflossen, was ik verplicht om in alle kranten te adverteren dat ik mij voor niemand garant stel. Zelfs mijn eigen vader heeft ettelijke keren mijn handtekening vervalst!

In short, sir: ik heb recht op een privéleven, en ik aanvaard enkel verplichtingen tegenover mijn talent en mijn lezers!’

U ziet het schrijverschap als ‘een roeping’, maar u hecht blijkbaar geen waarde aan uiterlijk vertoon: toen Hare Majesteit Queen Victoria u in de adelstand wilde verheffen, weigerde u.

Dickens ‘Ik sta erop dat ik word begraven op de meest eenvoudige manier, zonder enige pracht en praal. Ik heb ook, beleefd maar vastberaden, ettelijke aanbiedingen afgewezen om mij te laten vereeuwigen in een standbeeld. Ik heb liever dat men, om mij te eren, een ander standbeeld neerhaalt dan er een van mij te plaatsen. Ik wens evenmin in Westminster Abbey begraven te worden, wel op een dorps kerkhofje, naast mijn geliefde Mary.

Ik heb zeer tegen mijn zin geposeerd voor twee geschilderde portretten en enkele foto’s. Dat is allemaal ijdelheid en naast de kwestie. Nu, die foto’s zijn wel handig: het is een nieuw procedé waarbij men massa’s copieën van mijn beeltenis kan maken, dan is iedereen tevreden en verlies ik geen tijd. Al verlang ik, mind you, naar de tijd toen nog niemand wist hoe ik eruit zag en ik ontkennend kon antwoorden als dames mij vroegen of ik Charles Dickens was. Het moment waar ik met het grootste heimwee aan terugdenk is toen ik op de trein zat en àlle andere aanwezigen mijn ‘Oliver Twist’ zaten te lezen, zonder dat iemand leek te beseffen dat ik, de enige die niét las, daarvan de schrijver was! Dat is nu door die duivelse uitvinding onmogelijk geworden.

(Kordaat) Good day, sir. U moet mij nu verontschuldigen. Ik moet dringend verder werken aan het manuscript van mijn nieuwe boek. Dat zal ‘Het mysterie van Edwin Drood’ heten en het wordt mijn beste werk, dat weet ik nu al. I shall finish, please God, next month.

*   *   *

Het manuscript van ‘Edwin Drood’ bleef onvoltooid: Charles Dickens overleed enkele dagen na dit interview onverwachts thuis. Zijn laatste woorden waren ‘On the ground’– leg mij op de grond. Volgens zijn lijfarts was de doodsoorzaak niet zozeer een hersenbloeding maar wel ‘being Charles Dickens’. Vrij vertaald: wie aan dat tempo werkt en leeft, kan niet verwachten dat hij de zestig haalt – Sun Insurance weigerde al in 1839 om die reden Dickens te verzekeren. Zelfs zijn concullega Longfellow schreef: ‘Het is geen overdrijving om te zeggen dat de hele Westerse wereld rouwt’. ‘A Christmas Carol’ was toen al zo synoniem met Kerstmis vieren, dat kinderen toen Dickens stierf vroegen: ‘Papa, wil dat zeggen dat het nooit meer Kerstmis zal zijn?’

Dickens’ nalatenschap werd geschat op 93.000 pond (nu 15 miljoen euro). Toen kort na zijn dood een deel van Dickens’ inboedel bij Christie’s werd geveild, haalde zelfs zijn opgezette raaf Grip 126 pond, toen de prijs van een herenhuis. In zijn testament stipuleerde Dickens dat zijn paard moest worden doodgeschoten – bizar, voor iemand die ooit in de rechtbank getuigde tegen een man die zijn paard had mishandeld. Meer dan 14.000 brieven bleven bewaard en worden nog steeds verhandeld. Ook voor Dickens’ haar, indertijd afgeknipt door zijn schoonzus Georgina, wordt nog steeds grof geld geboden.

Dickens werd, tegen z’n wil in, toch bijgezet in de eregalerij van Westminster Abbey. Zijn jarenlange maîtresse Ellen Ternan (18 toen ze de 45-jarige Dickens voor het eerst ontmoette) werd door de kinderen getolereerd op de begrafenis en overleefde haar minnaar 44 jaar. Zij inspireerde minstens vier hoofdpersonages in zijn latere romans en was bij hem tijdens het treinongeluk in Staplehurst. Dickens redde niet enkel zijn manuscript maar in de eerste plaats Ellen en haar moeder uit het wrak, maar dat werd in de doofpot gestopt. In zijn testament liet Dickens Ellen Ternan een klein fortuin na. Alle correspondentie omtrent hun relatie werd vernietigd. Na Dickens’ dood verklaarde zijn oudste dochter Kate dat haar moeder wel degelijk ‘zielsveel’ van haar tien kinderen hield en de rest van haar leven ‘rouwde’ dat ze hen niet mocht zien.

De eretitel The immortal Charles Dickens bleek profetisch, want 150 jaar na zijn dood zijn Dickens’ boeken nog wereldwijd verkrijgbaar en worden ze nog steeds regelmatig verfilmd. ‘A Christmas Carol’ groeide uit tot het ultieme kerstverhaal. Echo’s van Dickens’ oeuvre vind je overal, in plaatsnamen zoals Havisham Road, Nickleby Street en Pickwick House en in comedy zoals ‘Blackadder’s Christmas Carol’. Zelfs rapper Snoop Dogg poseerde in een clip als Ebenezer Snoop – de vrek uit ‘A Christmas Carol.’

In Engeland is Dickensian een begrip: van kleurrijke, archetypische, excentrieke personages of situaties wordt gezegd dat ze Dickensiaans zijn. Talloze latere schrijvers zijn schatplichtig aan Dickens: John Irving, Tom Wolfe, Gabriel Garcia Marquez, Umberto Eco en hele horden anderen die het niét toegeven. Zijn werk lééft. Hebben wij een Clausweek of een Consciencedag? In Engeland zijn er drié festivals die jaarlijks Dickens’ werk vieren en opvoeren: in Rochester, Londen en Broadstairs. Er is een permanent Dickens pretpark. Er zijn drie Dickens musea, waaronder zijn huis in Doughty Street, Londen. Zelfs in de vragenlijst die immigranten kwalificeert voor het Britse staatsburgerschap, staat een vraag over Charles Dickens. De plekken waar Dickens woonde, schreef, logeerde of zelfs maar verpoosde werden stuk voor stuk pelgrimsoorden, zozeer dat één hotel het nodig vond op de gevel een bronzen plaat aan te brengen met als opschrift: ‘Charles Dickens did NOT stay here’.

De nazaten van Dickens’ tien kinderen zwermden uit over de hele wereld. Ook in België floreert een tak: één Vlaamse Dickens is sommelier, een andere garagist. Geen van Dickens’ duizenden nazaten werd schrijver.