Onze Man op de Orient Express
Serge Simonart
Zeg nooit zomaar “trein” tegen de Orient Express. Goed, zijn arme neefjes (de Flying Scotsman, de Transsyberian Express en de Andalusia Express) doen hun best, maar geen trein spreekt zo tot de verbeelding als de legendarische Orient Express. Het is de pauw onder de treinen, een superlatief op sporen, het nec plus ultra qua elegante nostalgie. Vergeleken met deze rijdende mythe is een limousine een zwaktebod.
Hoe is het om anno 2003 te reizen in dit epicentrum der luxe? Onze Man offerde zich voor u op.
Ieder van ons heeft al duizend keer de metalige aankondigingen in het station gehoord: “De trein op perron vijf…” Maar zijn zoeter woorden denkbaar dan: “The train on platform one is the Venice Simplon Orient Express, departing for Vienna, Prague, Venice and Instanbul”?
Bij het vertrek bekruipt ons even een lichte paranoia: wat als deze trein en vervalsing is, een Orient Espresso, zoals je tegenwoordig ook overal Cucci horloges en Airmani handtassen krijgt aangesmeerd? Maar nee: ’t is ‘m echt, zestien koningsblauwe treinstellen staan statig te blinken op perron één. Bij het inchecken ontspint zich een orgie van koffers: Prada, Chanel en Louis Vuitton, évidemment, maar ook minder bekende nog duurdere merken. Eén Engelsman heeft als handbagage een antiek koffertje met een krokodillenrug erin verwerkt, ooit met de hand gemaakt voor de Lord die het beest schoot, en nu illegaal en onbetaalbaar.
Lady DeVere wil voor het inchecken nog even naar het toilet. Ze heeft wel een kasteel en een Bentley met chauffeur, blijkt later, maar nu even geen kleingeld. Mijn verloofde geeft haar een munt. “Thanks ever so much. Het is mijn verjaardag vandaag. Dit is het meest ongewone geschenkje tot dusver, maar a lifesaver all the same”.
Het is een vreemd afscheid op perron één. Er zijn geen tranen, wie met de VSOE vertrekt is blij, en wat je achterlaat is sowieso van minder allooi.
Vanochtend rijdt de VSOE door de champagnestreek. Noblesse oblige. Ik voel me even een verstekeling. Ik zou de eerste niet zijn, zegt treinmanager Miguel De Lacerda: “Toen de Armeniërs nog werden vervolgd door de Rode Sultan, stapte de rijke zakenman Calouste Gulbenkian op de Orient Express met een dik tapijt tegen zich aangedrukt. Tijdens de reis begon het tapijt geluiden te maken: er zat een kind in! Die twee hebben hun leven te danken aan deze trein”.
Eerste vaststelling: rijke mensen zijn niet gehaast. Een gewone slaaptrein raast tegen honderdveertig kilometer per uur doorheen Europa. De statige VSOE daarentegen is de trein der traagheid; hij schrijdt als een seigneur door zijn landschap. Het tempo ligt nu weliswaar hoger dan in 1913, toen Aristide Grévin in zijn dagboek noteerde dat je onderweg “tijdens het voorbijrijden de olijven in de bomen kan tellen”. Toen al adverteerde de Orient Express met slogans als “Moderne snelheid? Integendeel!” Op de Orient Express is de reis alles; het traject alles; het uur van aankomst volstrekt onbelangrijk. Dit is de enige trein waar onderweg niemand op- of afstapt. De VSOE is statenloos, een koninkrijkje op wielen; als passagier ben je op doorreis, eerder dan dat je reist.
Selwyn Coleridge heeft gevoel voor tragiek. “Damn, ik vertrek op de mooiste trein ter wereld, en toch was het weer zover: ik zag op het perron naast ons in een gewone trein die in de andere richting vetrok een vrouw waarvan ik intuïtief aanvoel dat het de vrouw van mijn leven was”.
In het verleden was de Orient Express het favoriete transportmiddel van een elite. Zoveel koningen boekten snoepreisjes op deze trein, dat hij algauw het epitheton “King of trains, train of Kings” kreeg. Filmsterren, aristocraten, geheimagenten, industriëlen en bankiers maakten er een onderonsje van; slechts zelden waren er nog plaatsen vrij voor stervelingen die niet behoorden tot de beau monde. Maar is dat nu nog zo? Zal ik nu nog medepassagiers hebben zoals de “seigneur osmanlis en fez et stambouline” of de “rastaquouères sans âge ni sexe” uit 1910? Of, nog liever, de “filles du pensionat Grec”?
Als wij een pond hadden gekregen voor elke keer dat iemand deze reis van ons denkt dat we rijk zijn, dan waren we rijk. “Natuurlijk is de Orient Express omwille van de prijs nog steeds iets voor gepriviligieerden, maar het is geen trein voor miljardairs meer”, beweert treinmanager De Lacerda. “Deze reis heeft een mondain karakter, maar veel mensen die iets te vieren hebben, sparen lang. Veel klanten vieren op de trein hun huwelijk, de geboorte van een tweeling, hun zilveren huwelijksverjaardag, een promotie, of het winnen van het groot lot. In mijn ervaring is het vooral le train des amoureux, en dan bedoel ik verliefden van alle leeftijden. Ik heb hier al menig stokoud koppel gezien dat plots geen tachtig jaar meer is als het op de eindbestemming afstapt, als u begrijpt wat ik bedoel”.
“Er is één feilloze manier om de steenrijken van de gewone stervelingen te onderscheiden”, glimlacht de barman als ik het onderwerp aansnijd. “Je haalt passagiers voor wie zes sterren niet de natuurlijke biotoop is er zo uit, omdat ze onwennig rondlopen met grote ogen die zeggen “Dit Is Mijn Eerste Keer En Eigenlijk Hoor Ik Hier Helemaal Niet Thuis”. Bruidsparen en anderen die deze reis bij elkaar spaarden, hebben iets koortsachtigs: ze willen gulzig genieten, want dadelijk is het voorbij. De rijken zijn serener, ze lummelen maar wat rond, want morgen is er weer een andere reis, en volgend jaar zijn ze hier terug”. Major Massingberd – rijk maar niet héél rijk – zegt glimlachend “Ach, ik heb deze reis zes maanden geleden betaald, dus ik ben al vergeten of dat toen pijn deed – dat is het voordeel van aderverkalking, harhar”. Charles Anstruther-Gough-Colthorpe geeft fijntjes de genadeslag: “Wie zei ook weer: “If you have to ask what it costs, you can’t afford it”?” Morgen bij het ontbijt zal iemand vragen of we de VSOE privéjet al hebben uitgeprobeerd. Vanaf 16.000 dollar per persoon, per uur. Eh, nog niet aan toegekomen. Dat is iets voor mijn onkostennota van volgend jaar.
Een in historisch kostuum opgedirkte vrouw, kompleet met roaring twenties hoedje, halsband, sigarettenhouder en parels, wordt nageroepen door haar echtgenoot: “Anna!” Haar achternaam is helaas niet Chronisme, maar wel Prideaux. Het echtpaar Prideaux is nadrukkelijk het type “Pour vivre heureux, vivrons cachés”. Ik zou nu iets kunnen schrijven als “Meneer Prideaux is zakenman…”, maar de realiteit is dat hij de hele reis met geen woord over zijn dagelijkse bezigheden zal reppen. Hij spreekt mij aan in onberispelijk Engels. Als hij hoort dat ik Belg ben, gaat zijn linker wenkbrauw haast onmerkbaar de hoogte in. Wat later zegt hij tegen een andere passagier over mij: “C’est un gentleman style anglais né en Belgique par une erreur de la nature”.
Evelyn Greene is een zeer dikke man met een rood aangelopen gezicht dat suggereert dat, zijn einde nabij is als er niet gauw wat druk van de ketel gaat. Zijn aders slibben zichtbaar dicht. Hij rookt dikke sigaren, en zal de hele reis zijn witte borsalino niet afzetten. Zijn tegenpool is meneer Brue, een klein dun Amerikaantje met een iets grotere echtgenote, die later over haar wederhelft zal zeggen dat hij “delightfully compact” is.
Een verwarde oude Engelsman zoekt zijn wagon, ook al heeft een steward hem die net aangewezen. Het is een voormalig militair, merk ik aan zijn regimental tie. Hij is een van die mannen – een uitstervend ras – die zijn resterende zilverwitte haren nog dwars over zijn hoofd drapeert, in een poging zijn kaalheid te maskeren. Zijn zilverwitte snor heeft hij al zestig jaar, en de haargroei in zijn oren beent haar langzaam maar zeker bij. De tekst op zijn overvolle visitekaartje is, zoals hij zelf toegeeft, “ a bit of a mouthful”. Er staat op “Major Ranulph P. Massingberd MBE, FICE RSPC, FistructE., MIMechE., Phd.” MBE staat voor “Member of the British Empire”. De overige eretitels zijn me een raadsel. De majoor is een fanatiek monarchist, blijkt meteen. Als ik hem desgevraagd meld dat wij Belgen zijn, straalt hij: “Aaah, jullie hebben een koningshuis, what more can you want?” Ik besluit de woorden “Koning Laurent” onuitgesproken te laten. De majoor heeft indertijd nog “a do” (een feestje) meegemaakt waarop hij your sovereign Baudwain heeft ontmoet. Boudewijn maakte op hem een sombere indruk, “alsof een groot geheim op hem woog”. De hele reis zal Massingberd zich afzijdig houden van de Franse passagiers, want dat zijn in de eerste plaats “frogs”, en bovendien republikeinen. Maar ook al zijn we een monarchie, toch zal de majoor de naam van ons land niet meer over zijn lippen krijgen: hij verwijst er de rest van de reis naar als “your neck of the woods” of als het onsterfelijke “thingy”. De majoor zal ook de hele reis mijn naam fout uitspreken, met variaties als “Mister Saainemard”, “Sampenay”, en “Saymeni”. De voornaam van mijn bekoorlijke verloofde onthoudt hij na één keer moeiteloos. De locatie van zijn cabine bevalt hem allerminst: “Miles from the bar, harhar…”
Als ik mijn teleurstelling uit over het feit dat de VSOE niet meer tot in Istanbul rijdt, briest de Major Massingberd “Aah, maar wie wil dààr nu naartoe?!…Well…except you, of course”. De wereld is veranderd. De Baedeker reisgids voor “Constantinople and Asia Minor” uit 1889 waarschuwt reizigers discreet voor opiumketen: “Een betrouwbare gids en een gepaste vermomming zijn hier onontbeerlijk. Zet een fez op uw hoofd, dan valt u minder op”. Mijn collega Georges Boyer, envoyé spécial du Figaro, schrijft in 1883 over de eerste reis van de Orient Express: “De meeste heren reizigers hebben een revolver mee, in geval dat…” Op die eerste reis gaat zelfs geen enkele vrouw mee, omdat men vrouwen nog niet wil blootstellen aan de “wilden en gênante situaties in deze onbeschaafde gebieden”. Niet lang voordien was nog een trein overvallen door “brigandes turques”.
De visionaire Belg Georges Nagelmackers was de bezieler van deze droom op wielen. Samen met financier Maurice de Hirsch, bijgenaamd “Türkenhirsch” lobbyde hij bij de Sultan tot hij een spoorweg mocht aanleggen doorheen het Ottomaanse rijk. “Het moet een enorm karwei geweest zijn”, meent Vyvyan Trefusis, wiens grootvader al met de Orient Express reisde, “want elk land had toen zijn eigen signalisatie, en zelfs de spoorbreedte verschilde van land tot land. Van de Trans-Mongolian Railway moeten de treinstellen aan de grens met China zelfs nu nog worden opgetild, met passagiers en al, zodat de wielen vervangen kunnen worden, want het spoor in China is breder dan dat in Rusland. Ik heb het meegemaakt, het is een absurd zicht als je daar in de lucht hangt te bengelen terwijl ze de wielen vervangen. Quite preposterous, really. Ah, well, that’s China for you”.
Testritten werden gemaakt met een tram voortgetrokken door paarden. De eerste echte reis van de Orient Express duurde dertien dagen en liep tot Constantinopel. Er was toen nog geen Simplon tunnel. De trein reed trouwens slechts tot Giurgiu, waarna de reizigers moesten overstappen op een minder fraaie Roemeense trein. “Zo merken ze het verschil”, zou Georges Nagelmackers hebben gegrijnsd.
De eerste jaren van de Orient Express waren tumultueus: twee diplomaten/spionnen werden op de trein vermoord, en in 1891 werd een aanslag gepleegd waarna vier rijke passagiers werden gegijzeld tot een aanzienlijk losgeld was betaald. In 1898 duurde het traject Parijs-Constantinopel nog steeds vijf dagen, maar dat kwam volgens De Lacerda doordat het traject geen rechte lijn was. Het slingerde zich “als een grillige slang” doorheen Europa. Vooral de reisweg na Oostenrijk was excentriek, omdat de sluwe Hirsch zich door de Ottomaanse Sultan op basis van het aantal kilometers spoor had laten betalen – om zijn gage te verhogen, had hij dus voor een aantal omwegen gezorgd.
De Orient Express had ook regelmatig veel vertraging omdat de lokale despoten hem als hun hoogstpersoonlijk speeltje beschouwden. Koning Karl van Roemenië stond er op de reizigers een high tea aan te bieden. Sultan Abdul Hamid II, de “Schaduw van God op aarde”, bemoeide zich steevast met het traject. Maar de meest veeleisende klanten waren Koning Ferdinand van Bulgarije, en zijn zoon Koning Boris III. Een tijdlang was de Orient Express onvrijwillig de grootste en meest prestigieuze speelgoedtrein ter wereld. Koning Ferdinand was gek op treinen, en de Orient Express mocht zijn grondgebied doorkruisen op voorwaarde dat de treinchef op dat traject plaats ruimde voor de Koning. “Naar verluid blies Ferdinand te pas en te onpas op de stoomfluit, en zijn favoriete stunt was: bruusk remmen, zogenaamd om de remmen te testen”, grijnst De Lacerda. “Er zijn heel wat diplomaten aan te pas gekomen om de dikwijls invloedrijke reizigers te sussen. Uiteindelijk werd een compromis gesloten: Nagelmackers kreeg een Bulgaarse eretitel, en Koning Ferdinand mocht op het Bulgaarse traject zijn treinstel aan dat van de Orient Express vasthaken”. Het is een almacht waarvan Koning Laurent slechts zal kunnen dromen.
Ooit passeerde de Orient Express door Brugge en Oostende, waar de directie van de Orient Express haar gasten te logeren legd in het nu afgebroken Royal Palace hotel, waar Leopold II en de Sjah van Perzië ter verstrooiing van op het balkon op echte duiven schoten. Op en dag verteerden drie mannen in kaftans en astrakanmutsen ettelijke flessen champagne. Toen de maître d’ hen Brussels dialect hoorde praten, werden ze ontmaskerd als oplichters. Een tijdlang reed de Orient Express naar Triëste, het mooie, vergeten niemandsland van Europa. Dat de huidige VSOE niet door België rijdt, lijkt een spiritueel verraad aan Georges Nagelmackers. Maar talrijke sabotages en onderbrekingen dwarsboomden het aanhouden van het ideale traject: twee wereldoorlogen, kolenschaarste, grensconflicten, terroristische aanslagen van Armeense vrijheidsstrijders, de oorlog in Bosnië…Na beide wereldoorlogen ging een tijdlang een ontmijningswagen aan de Orient Express vooraf. De vertragingen werden legendarisch. Eén keer kwamen volgens een Turkse krant “voorname passagiers van de Orient Express aan met baarden van verschillende weken, en haar dat groeide tot in hun nek, wat de kappers van het Pera Palace hotel veel extra werk opleverde”.
De Orient Express is een rijdend luxehotel “een paleisje op wielen”, zoals Ghislaine Prideaux zegt. Alles is hier nadrukkelijk Eerste Klasse. Niet de verwaterde eerste klasse die wij nu kennen en die, ontworpen met hooligans en vandalen en graffiti in het achterhoofd, nog amper verschilt van tweede klasse. Nee, dit is eerste klasse uit een tijd toen er nog derde en vierde klasse bestond. Vanaf 1914 begon de diaspora van de door het team van Nagelmackers met de hand gemaakte rijtuigen. “Wagon-Lit car 2419 werd eerst gebruikt door de staf van het Franse leger, die er de Duitsers hun overgave in 1918 deed ondertekenen”, vertelt Miguel De Lacerda. “Het is het enige rijtuig dat is vernietigd: Hitler verplichtte er de Fransen in op hun beurt hun overgave in te ondertekenen, in 1940, en de Nazis vernietigden het tot symbool uitgegroeide rijtuig in 1945, om te voorkomen dat de geallieerden Hitler zou verplichten er zijn overgave in te ondertekenen”.
Na de tweede wereldoorlog verloor de Orient Express veel van z’n negentiende-eeuwse allure. Vanaf de jaren vijftig begon het verval: het werd plots chique om met het vliegtuig naar Istanbul te gaan. Veel reizigers stapten in Wenen af, waarna de Orient Express voortreed als een soort veredelde boemeltrein, waarop callgirls en andere zakkenrollers goeie zaken deden. En nog wat later dook een nieuw ras reizigers op: de hippies. In 1977 was de Orient Express officieel dood. Bij het vertrek van de laatste reis trokken souvenirjagers schaamteloos plaquettes af met de reisbestemming er op. Toen volgden vijftien stille jaren van aarzeling, amputaties, verdwijnende wagons, en veilingen van memorabilia waarop regelmatig brokstukken van de Orient Express opdoken.
De originele rijtuigen belandden in musea of in privé-verzamelingen. “Eigenlijk slapen onze klanten in museumstukken. De Britse koninklijke familie palmde een paar rijtuigen in. De “Phoenix” van British Pullman werd gebruikt als cortège tijdens de begrafenis van Winston Churchill. Twee rijtuigen werden een stilstaand restaurant. Eén Wagon-Lits diende een tijdje als bordeel. Uw Wagon-Lits 3552 diende lang als rendez-vous hotel in Lyon, en maakte later deel uit van de Etoile du Nord. Een paar rijtuigen reden een tijdlang als middagtrein door Engeland, wat schandaal veroorzaakte, want iedereen had een bepaald beeld van die “middagdutjes”. En één rijtuig werd door een rijke Engelsman gedegradeerd tot tuinhuisje. De Art Déco car 3525, ingericht door kunstenaar Renée Prou in 1929, werd tijdens de tweede wereldoorlog in een crypte in Lourdes verborgen voor de Nazis”. De Lacerda heeft ook een verklaring waarom de Orient Express een tijdlang verdween: “Wat ooit hip en trendy was, heeft een tussenfase nodig van oubolligheid, voor die traditie plots weer glamoureus en benijdenswaardig wordt. Niet de trein veranderde, maar de wereld eromheen. In diezelfde periode werden trouwens wereldwijd tal van prachtige architectonische parels en kunstschatten verwaarloosd. Kijk hoe slecht jullie Belgen voor jullie Art Nouveau patrimonium hebben gezorgd. Ik lees het verschil af aan onze reclamecampagnes: in 1883 adverteerden we de Orient Express als “het nieuwste van het nieuwste”. Nu leggen we de nadruk op traditie, en op een klasse die niet meer van deze tijd is”.
Pas in 1977 begon de Amerikaanse miljardair James Sherwood de oude treinstellen op te speuren en te restaureren, maar het zou nog zes jaar duren voor de VSOE terug reed. Nu is alles in de VSOE workshops in Nijvel en Oostende tot in de kleinste details teruggebracht in zijn originele staat: kalfsleren en fluwelen zetels, wortelhouten tafels, muurpanelen van fijne houtinleg, zilveren antiek bestek, gietijzeren art nouveau bagagerekken…De Orient Express anno 2003 is een tijdscapsule waar de tijd is blijven stil staan in 1929. De twe Belgische leeuwen zijn in het logo verwerkt. De Lacerda spreekt ook over een “ghost fleet”: een vloot van zeven andere wagons die te erg zijn beschadigd, maar waarvan de onderdelen zijn gebruikt om deze Wagons-Lits te restaureren. Auberon Garrard mokt dat de oude stoomlocomotief ontbreekt, maar De Lacerda zegt, op gepaste begrafenistoon, dat het onmogelijk is nog lange trajecten met stoomlocomotief te rijden omdat grote delen van het Europese spoorwegennet daar niet meer toe uitgerust zijn. British Pullman organiseert nog wel in Engeland uitstapjes met stoomlocomotief.
Wat later zegt de treinmanager me dat Auberon Gerrard niet de enige treinfanaat op de VSOE is. “Er reizen regelmatig trainspotters mee; kenners die mij allerlei technische vragen over de rijtuigen en de locomotief stellen, vragen waarop ik dikwijls het antwoord schuldig moet blijven. Soms zie ik in de stations van Parijs of Praag zakenlui die stiekem een notaboekje bovenhalen waarin ze de wagonnummers van onze trein noteren. Meteen daarna beginnen ze dan koortsachtig te bellen om het nieuws te melden aan andere trainspotters, voor wie de Orient Express de hoofdvogel van hun “verzameling” is. Het fluitje dat meneer Gerrard draagt is een gouden replica van de vertrekfluitjes die onze treinchefs in de negentiende eeuw gebruikten”. Later zegt Hamish Reece-Jones over Gerrard’s fluitje: “That’s really to boss his wife around”.
Toch verschilt de VSOE van de vroegere Orient Express. Op foto’s uit 1895 zie je echte antieke meubelen en Perzische tapijten op de trein, en een apart fumoir-bibliothèque voor de heren, en een apart boudoir femmes. De Amerikaanse concurrent Pullman voorzag toen ook slechts gordijnen voor de damescompartimenten. Maar Europese dames eisten deuren. Toen een Amerikaanse zakenvrouw opwierp dat Amerikaanse vrouwen geen bezwaar maakten tegen de gordijnen, repliceerde freule d’Hassonville dat die uitspraak slechts aantoonde “hoeveel amoreler en lichtzinniger de Amerikaanse dames zijn”. Het idee om verschillende afsluitbare cabines te laten uitgeven op een gemeenschappelijke gang, is een revolutionaire vondst van Nagelmackers.
Door de jaren heen is de VSOE iets minder avontuurlijk geworden. De frisson die je kreeg bij het horen van het traject “Ostend-Cologne-Vienna-Belgrade-Istanbul” (een frisson vergelijkbaar met het gevoel van mysterie en avontuur opgeroepen door plaatsnamen als “Casablanca” en “Zanzibar”) is nu grotendeels verdwenen. Huidige routes zijn Londen-Venetië, Parijs-Wenen-Praag, en Rome-Venetië. “Aankomen in Venetië is het mooiste: de stad en de trein lijken voor elkaar geschapen”, meent Evelyn Greene.
De Captain of industry Auberon Gerrard is ‘resting”. Vrij vertaald: voor het geld hoeft hij niets meer te doen, maar hij trekt wel de wereld rond. Per trein. Een echte trainspotter op doorreis! De ware VSOE fanaat rekent in trajecten (Rome-Venetië; Parijs-Praag; Wenen-Istanbul) en dit is zijn negende. Dat is allerminst een record: De Lacerda vertelt me later dat één welgestelde dame jaarlijks vier à vijf trajecten op de Orient Express meereist “en dat doet ze al dertig jaar”.
Vanuit onze cabine met luie ogen gezien, trekt het landschap aan ons voorbij: meren, burchten, rotsen met een klooster ertegen geplakt…Het gedaver van de trein op de sporen wekt de indruk dat de intrede van de Orient Express overal met paukenslagen wordt begeleid. Af en toen rijdt de VSOE langs goederentreinen, de parias der treinen. Overal waar we doorrijden staan nieuwsgierigen toe te kijken, als vormden ze een erehaag. Je krijgt algauw het gevoel dat die wuivende dorpelingen figuranten zijn, daar ter onzer verstrooiing door de directie van de VSOE neergezet, zoals Stalin indertijd bordkartonnen ploegen en tractoren langs de reisweg van Westerse treinen neer plantte.
Sightseeing terwijl je stil zit, je verplaatsen terwijl je toch ter plaatse blijft: het is een uniek concept. Evelyn Greene houdt vooral van de passiviteit van het reizen per trein: “In tegenstelling tot het reizen met een auto kan je je volledig concentreren op het landschap, en bovendien geef je je over aan de grilligheid van het spoor; je krijgt te zien wat zich door de tijden heen langs dit traject heeft verzameld. Die overgave is voor een controlefreak als ik een verademing”. Of een stressfactor, werp ik op. “Oh, sure, remind me, why don’t you”.
Op foto’s in 19OO door ene T.Wild van op de Orient Express genomen, zie je allemaal lege vlakten. Nu is alles volgebouwd. Eén foto typeert de sfeer van weleer. Ze is genomen in het stationnetje van Tzaribord, op de Servisch-Bulgaarse grens. Een handvol passagiers maakt een “avontuurlijke” wandeling, dertig meter van de Orient Express vandaan, mét lijfwachten, terwijl dames met gigantische hoeden en officieren in gala-uniform een drankje nuttigen. Het is een foto uit een tijd toen indianen nog met paarden langs treinen raceten, en verbijsterde koeien in de weien naast spoorlijnen geen melk meer aanmaakten. Op een foto uit die tijd zien we treinfanaat koning Leopold II in Baulieu voor de Orient Express poseren, maar, bekent De Lacerda, “het is een getrukeerde foto, want op dat moment lag de oude vorst al op zijn sterfbed”.
Het is elf uur ’s ochtends, maar in het barrijtuig aperitieft men al gezwind. “Hier is het 23 uur per dag happy hour”, grijnst de barman. “The canteen”, zoals Major Massingberd de bar al heeft omgedoopt, is het enige rijtuig waarvan het interieur niet authentiek is, omdat het tijdens de tweede wereldoorlog te zwaar werd beschadigd. Er is een pianist in livrei, men puft gezapig op de eerste sigaar van de dag, en tast elkaar af. Ik vang halve zinnen op: “Is dat zijn maîtresse…?”, “…weet CNN veel”, “…the wrong side of Cannes”. De Australische zakenman Jack Westin zet zijn laptop op een gepolitoerd wortelhouten tafeltje dat dateert uit de tijd van de eerste vulpen. Hij keek al lang uit naar deze reis: “Eigenlijk al van kindsbeen af, toen ik op zolder met pakken na de beurscrash van ’33 waardeloos geworden aandelen speelde”. Hij laat me er een paar zien: “Action ordinaire de 100 francs au porteurs entièrements libérée, de la Compagnie Internationale des Wagons-Lits en des Grands Express Européens”.
De ijsblokjes rinkelen in de kristallen glazen. Geen overbodige luxe, want, laat ons elkaar geen arbeider noemen: het is bloedwarm. Er is net een hittegolf losgebarsten, en de Orient Express heeft géén luchtkoelingsysteem, een zucht naar authenticiteit die de meeste passagiers iets te ver gaat, vooral in acht genomen dat de heren straks een warme smoking moeten aantrekken. Een gouden tip: boek niet in de zomer. “Little chance of snow, I’m afraid”, puft Selwyn Coleridge. Behalve dan op de schouders van Bernard Prideaux. “It’s like the bloody Kilimandjaro up there”, gnuift Vyvyan Trefusis. De Britse superioriteit spuit uit zijn poriën omhoog. Daarnet zei hij: “Naar het schijnt zweten Oosterlingen niet…Ik wou op dit moment dat ik er een was…nooit gedacht dat ik dié zin ooit zou uitspreken”. Vijf uur lang voel ik de onbedwingbare drang om mijn schoenen en kleren uit te schoppen. De Engelsen geven geen krimp. Jack Westin zegt “Ik geef het nog een paar minuten…and then I’ll strip”. En ondertussen rijden we gezapig langs beekjes en watervalletjes, waar we zo zouden induiken om aan deze hitte te ontkomen. “Zo zie je maar: alles is relatief, vanuit deze luxe lijkt de natuur aanlokkelijk”, monkelt Evelyn Greene. Godzijdank rijden we de bergen in, en brengt Italiaans Tirol niet alleen koelte, maar zelfs regen en een abrupte hagelbui – in juni! “Special effects, courtesy of VSOE”, grijnst Major Massingberd.
Hamish Reece-Jones, Master of Foxhounds uit Cornwall, werpt een filosofische vraagstelling op: “Is de trein die terugkeert van Istanbul naar Londen wel een echte Orient Express, ook al keert hij zich van de Orient af?” Treinmanager De Lacerda vertelt dat men ooit voor dat traject de naam “L’Occident Express” overwoog, maar dat klonk teveel als “L’accident Express”.
Ik had van het type Lustige Witwe op deze trein ettelijke exemplaren verwacht, maar ik vind er slechts twee. De eerste is Winifred Draper, een naar schatting tachtigjarige Miss Marple uit Gloucestershire, die al bij het vertrek Major Norfolk wil buitmaken, maar die gaat en blijft de rest van de reis voor haar op de vlucht, voor zover de smalle trein dat toelaat. Haar tweede keus valt op de Marquesa Capovilla, een zeventigjarige douairière. Aan haar gele gelaatskleur te zien reist ze met één been op de Orient Express en één in het graf, en is deze reis de generale repetitie voor haar Laatste Reis. Wel meer stokoude mensen nemen het ervan, liever dan thuis het einde af te wachten. Er is ook een Australiër waarvan ik de naam niet verneem, die één en al ouderdomsvlek is, en zelfs grote inktzwarte vlekken op zijn huid heeft.
Een Franse mevrouw die eruit ziet als een opera diva op haar retour, opent traag haar mond. Heft zij een aria aan? Nee, ze geeuwt. Geeuwen, op de Orient Express?! Of is het een pose? Dit is haar twaalfde rit, blijkt, en ze is nog niet goed wakker, want gisteren was het laat. Maar ook anderen spelen graag lastige klant. “Waar is het zwembad?”, wil de Amerikaanse Miss Debonnaire weten. Een paar minuten lang lijkt dit een conferentie van muggenzifters. Wat ontbreekt er aan de Orient Express? “Een golfterrein
De man die ik help om zijn sigarettenkokertje te lokaliseren – het ligt naast hem – is Vyvyan Trefusis, een voormalig Don uit Oxford. Hij is op pensioen, maar geeft nog steeds les. In de bar bekijkt hij me met een blik die zegt “Wij zien elkaar terug in september”. Zijn modus vivendi lijkt te zijn: opperste scepsis. Elke opmerking wordt door hem gepareerd met een sceptisch “Mmm…?” of een sarcastisch “Is that so?”, inclusief opgetrokken wenkbrauw. Ik vraag me af welk vak hij gaf. Maar niemand stelt hier persoonlijke vragen, dat is not done. Ik gok: biologie. Hij bekijkt in ieder geval mijn verloofde alsof hij haar wil dissecteren. Hij reist met een antieke gids, een Baedecker uit 1909, die onder andere vermeldt “In Italië worden treinen enkel gebruikt door the lower orders” (letterlijk vertaald “de lagere klassen”, maar vrij vertaald “uitschot”). ”. Als de gsm van Miss Debonnaire zoemt, kijkt Trefusis misprijzend op – hij heeft duidelijk heimwee naar de tijd toen een telefoon op een trein nog een wonder was, geen onbeschofte stoorzender.
“Reizen er toffs mee?”, vraagt Winifred Draper zich af. Toffs zijn adellijken, “bluebloods, dear”. De directie van de VSOE is superdiscreet over dit soort dingen, maar sommige aanwijzingen zijn volgens Winifred “a dead giveaway”. De vermelding “Hon” op de boordpas, bijvoorbeeld – de afkorting van Honourable. Of de Engelse hyphenated names in twee of zelfs drie delen, zoals die van Pandora en Charles Anstruther-Gough-Colthorpe. Of het feit dat straks iemand iets zal zeggen over zijn “our seat in Lincolnshire” – “seat” betekent zoveel als “kasteel”.
Maar in deze democratische tijden reizen ook flink wat stervelingen mee. Julie en Dick Stephens zijn euforische honeymooners, wier huwelijkslijst slechts één item bevatte: deze droomreis. Selwyn Coleridge heeft rotte tanden die naarmate de reis vordert en de avond valt steeds meer gelijkenis zullen vertonen met de Dolomieten bij valavond. Hij heeft blijkbaar wel geld voor de Orient Express, maar niet voor een goeie tandarts. En wie is de mysterieuze man van middelbare leeftijd, die geen contact zoekt met de andere passagiers? “Een spion met een dikke onkostennota”, suggereert Dick Stephens. De man heeft een air van louche klasse; hij lijkt me het soort gentleman-fraudeur die weigert een auto te gebruiken tenzij het een Daimler is. Als hij zich, als het echt niet anders kan, aan medepassagiers voorstelt, is het als “John”.
Miguel De Lacerda vraagt me om geen fotos van medepassagiers te nemen om redenen van discretie. Niet dat er beroemdheden meereizen, tenzij misschien de inzittenden van compartiment G6, die zich de hele reis niet laten zien. Ik zou kunnen schrijven “Er wordt wild gespeculeerd over wie het kan zijn”, maar dat zou weer niet kloppen: de suggestie wordt door de andere passagiers op onverschilligheid onthaald. Enkel de celebrity spotter meneer Wilkins, niet toevallig een Amerikaan, is teleurgesteld dat de directie van de VSOE voor hem geen beroemde gezelschapsdame genre Kristin Scott-Thomas heeft voorzien.
Onze illustere voorgangers uit vervlogen tijden zijn bekend: Mata Hari, Dostojevski, Hemingway, Grace Kelly, Hitchcock, Josephine Baker, Zsa Zsa Gabor, Sarah Bernhardt, en zowat alle adel die naam waardig reisden ooit op de Orient Express. Ik kreeg van iemand bij VSOE ook een lijst van sterren die recent met deze trein reisden: en lange lijst Prinsen, Earls, Viscounts en Duchesses, aangevuld met personalities als Nelson Mandela en Tony Blair, popsterren zoals Kylie Minogue, Phil Collins, Keith Richards, Cher en Björk, en filmsterren als Sean Connery, Roman Polanski, Michael Palin, Paul Newman, Francis Ford Coppola, David Suchet (“Poirot”), Gordon Kaye (van “Allo, Allo”), Charlotte Rampling en Michael Caine. Treinmanager De Lacerda is misnoegd: hij draagt discretie blijkbaar hoger in het vaandel dan sommige van zijn medewerkers, en wil weten wie me die lijst heeft bezorgd. In ruil voor zeven gratis extra trajecten heb ik het hem verteld.
Eén naam wil DeLacerda wel zelf prijsgeven, omdat het zo’n aangrijpend voorbeeld is: “Terry Waite, de Brit die jarenlang in de Midden-Oosten werd gegijzeld, kreeg na zijn vrijlating een reis op de Orient Express aangeboden. Stel je het contrast voor tussen zijn eindeloos lijkende gevangenschap in een vochtige kelder, en deze luxe…” De Lacerda besluit met een strenge blik: “Op dit traject reist een Aartshertog mee, maar ik kan u niet zeggen wie het is, u zal het niet raden, en ik vraag u met aandrang hem ook niet te zoeken”. De barman vertelt later die dag over Barbara Streisand, die de hele reis werd lastig gevallen door oververhitte Amerikaanse medereizigers. Uiteindelijk sloot ze zich op in haar cabine, en toen de VSOE in Parijs aankwam, durfde ze er niet uit te komen uit angst voor de menigte die daar op haar zou staan wachten. “Maar er was niemand opgedaagd”.
De Orient Express heeft een magische aantrekkingskracht. “She’s the Grand Old Lady of travel”, meent Charles Anstruther-Gough-Colthorpe. Typerend dat hij de VSOE ziet als een she, een vrouw. De passagiers van de VSOE zijn pelgrims die reizen op hun eigen rijdend bedevaartsoord. “Deze scoort enorm bij nostalgen; mensen voor wie “ouderwets” een eretitel is”, zegt de treinmanager. “Reizen op deze trein is escapisme op het hoogste niveau”. In de ogen van Jack Westin heeft de VSOE geen concurrentie: “Hell, those other things are just trains”.
Saffron, volgens vele gissingen niet de vrouw maar de maîtresse van James Moncrieff, zegt dat dit een van de weinige plaatsen is waar je “een echte gast bent, geen nummer”. Op hun vorige reis zagen Bella en Archibald Plunkett-Greene twee Amerikaanse priesters, die de trip cadeau hadden gekregen van dankbare (en blijkbaar welgestelde) parochianen.
Voor Dick en Julie Stephens is de VSOE slechts de prelude van hun huwelijk in Venetië waar ze zullen trouwen in het San Clemente Palace hotel: “Dat was vroeger een klooster, en een pitstop voor kruisvaarders op weg naar het beloofde land. Later ontving de Doge van Venetië zijn hoge gasten uit het buitenland op dat eilandje. Nu is het gerestaureerd en opengesteld als luxehotel, en de zestiende-eeuwse kerk is intact gebleven opdat wij er kunnen trouwen”. Voor de Honeymooners is deze trip ook payback: “Compensatie voor een backpackers trip door Europa waarbij we aan paar jaar geleden op één traject tussen Belgrado en Calais 49 uur rechtopstaand hebben moeten eten en slapen, geklemd tussen dronken Joegoslavische boeren met een zware lookadem, die bovendien kippen mee op de trein hadden genomen”. Blijkt dat Jack Westin, net zoals de Benetton familie, aandelen heeft in het consortium dat de restauratie van San Clemente financierde. Meneer Wilkins draagt een hemdje van Benetton, en vindt duidelijk dat het redden van die architectonische parel daardoor indirect ook aan hem te danken is. Archibald Plunkett-Greene vraagt meer details over het San Clemente Palace, dat in de eerste helft van deze eeuw ook een gesticht was. “Als wij daar gaan zal het écht a case of the lunatics have taken over the asylum zijn”, meent zijn echtgenote. Als Julie Stephens laat vallen dat ze na deze reis “failliet” zijn, sust de Marquesa Capovilla “Ach, schat, het is altijd beter om iets in style te doen en dan uit te hongeren, dan tachtig jaar lang middelmatig te leven”.
Winifred Draper zegt met deze reis iets te vieren, maar ze zegt niet wàt. De dood van haar man?
Auberon Gerrard ontpopt zich tot wat Major Massingberd “the train bore” noemt. Gerrard is de eerste die Agatha Christie en haar onvermijdelijke “Moord op de Orient Express” ter sprake brengt. 1923: Hercule Poirot is op vacantie in de Bosporus als hij en telegram krijgt: een man is vermoord op de Orient Express…! Vyvyan Trefusis meent te weten dat het boek van Christie eerst banaalweg “Murder in the Calais Coach” heette. Hij meldt fijntjes dat ook “échte literatuur” deze trein vermeldt. Betere schrijvers als Graham Greene, F. Scott Fitzgerald, Lawrence Durell en Ian Fleming vonden het een onweerstaanbare locatie. Winifred Draper vertelt met pretoogjes hoe “Lady Chatterley op de Orient Express reisde toen ze haar vader meldde dat ze zwanger was”. Niettemin organiseert British Pullman, het Engelse traject van deze trein, regelmatig dagtrips mét moord op het menu.
Als de trein overdag onverwacht een tunnel in rijdt, heerst in het barrijtuig meteen een boudoir sfeertje. “Net de rups op de kermis”, zegt meneer Wilkins likkebaardend. Eén keer zijn Dick en Julie Stephens nog volop aan het tongzoenen als we de tunnel abrupt uitrijden. Kort na de verplichte gesprekken over “Moord op de Orient Express” rijden we een lange tunnel in. Dit is een clichémoment: als het terug licht wordt, zou één van ons in een lijk veranderd moeten zijn, bij voorkeur eentje met een dolk in de rug. Iedereen giechelt wat gegeneerd als we de tunnel weer uitrijden. “Trouwens: waar bleven die moordenaars met het lijk?”, wil madame Bertin weten.
“De Orient Express is een anachronisme, maar op bepaalde vlakken waren wij onze tijd vooruit”, meent James Moncrieff, “Toen de trein nog doorheen landen met drachmes, dinars, francs en marken reed, betaalden wij reeds in één munt. Pound sterling, of course”. De Euro noemt hij “Mickey Mouse money”. Madame Prudhomme is iets vergeten te kopen in Parijs. “Bel met uw gsm, dan laat de directie van de Orient Express het per helikopter nabrengen, en laten ze uw aankopen zakken tot aan het raam van uw cabine”, grapt XXX.
Major Massingberd is al tipsy. Selwyn Coleridge, die zich op deze reis zal ontpoppen tot een meester van het understatement, meent in de majoor “an absence of sobriety” te ontwaren. De majoor vertelt voor de tweede keer die dag een anekdote over hoe hij in een restaurant met drie sterren waar men geen omelet serveerde, toch kreeg wat hij vroeg: “…but they made an omelette especially for me!”, kraait hij met geheven vinger. De majoor is zo oud dat hij naar de tuinman die al donkey’s years zijn domein verzorgt, refereert als naar “young Tim”, ook al is Tim nu 59. Zijn meid, Diana, “blinkt alles op wat ze ziet…en soms kom ik net uit de douche, harhar…” In zijn golfclub is de majoor erelid, met een vaste stoel aan de bar, “the booze at arm’s length, no more, no less”.
De gastronomie is een van de troeven van de Orient Express. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar het wordt imposant als je ziet in wat voor een miezerig keukentje Chef De Cuisine Christian Bodiguel en zijn assistenten moeten werken. In een gangetje van vier bij anderhalve meter bereidt Bodiguel voor tachtig passagiers drie services van in totaal veertien gangen. “Wij maken deel uit van een lange traditie, en hebben een reputatie hoog te houden”, glimlacht Bodiguel vermoeid. “Mijn illustere voorganger, de grote Escoffier, kookte ooit nog voor de Orient Express. Op hoge hakken, want hij was te klein om boven het aanrecht uit te komen. Voor ons zijn het lange dagen: gemiddeld 68 uur werk en acht uur slaap en twee uur pauze tussenin. Het is ook wennen om in dit hokje aan temperaturen van veertig graden te werken. Mijn sous-chefs moeten ook zeebenen hebben. Opdienen in een bewegende trein is ook geen sinecure. Het lastigst zijn de leveranciers van verse vis, vooral de Italianen kunnen heel, hoe zal ik zeggen, relaxt zijn. Door een treinstaking in Frankrijk moesten we vanochtend een andere route nemen. Daardoor is de bakker uit Troyes die onze croissants levert in zeven haasten tweehonderd kilometer moeten omrijden om ze in een ander station te leveren. Ik heb ook al eens aan de noodrem moeten trekken – letterlijk – omdat ik op de valreep zag dat we zonder de kaviaar vertrokken”. En wat als een van de leveranciers het laat afweten? “Oh, de VSOE is een prestigieuze klant, dus we kunnen onze eisen stellen. We hebben ook een dozijn noodplannen. En als die allemaal mislukken, improviseer je. Het mooiste voorbeeld daarvan was toen de trein in Tracië strop zat in een sneeuwstorm. Toen hebben we een wolf geschoten, die een paar uur later als vierde gang op het menu stond: “Le filet de loup Thracien aux herbes locales”. Een van mijn voorgangers heeft ook ooit de bevroren hand van een Turkse verstekeling in deze keuken geamputeerd. Vous voyez, on se débrouille”.
“Enjoy your luncheon”, wuift de majoor. De luncheon (noteer het ouderwetse woord, niet het modern vulgarisme “lunch”) wordt geserveerd “11.45 for 12”. Ook dat is ouderwetse etiquette: men wordt om kwart voor twaalf aan tafel verwacht om om twaalf uur stipt de eerste hap naar binnen te werken. Hamish Reece-Jones zal straks over onopgevoede Duitse gasten vertellen die, uitgenodigd “7 for 7.30”, om half acht bij hem aanbelden. Een derde wereldoorlog werd op het nippertje vermeden.
God zit in de details: chefkok Bodiguel heeft vers muntijs gemaakt, in deze hitte een zegen, en bovendien wordt het opgediend in een glaasje van naar art déco motief gesculpteerd ijs. “I’m going to kiss that man on the mouth”, zegt Selwyn Coleridge likkebaardend.
“…But they made one especially for me!”, klinkt het twee tafels verder. Ik maak er een punt van om de chauvinistische Majoor er, elke keer dat hij het woord “omelette” laat vallen, aan te herinneren dat de Orient Express een Belgische uitvinding is.
Er weerklinkt gerinkel en getinkel van zilverbestek op porselein: de afternoon tea wordt geserveerd in onze cabine. De trein schokt en waggelt, maar de steward leert ons meteen wat treinetiquette aan: een zilveren lepeltje in de tas stabiliseert de thee. Een coupé op de VSOE is een cocon. Ik begrijp hoe mensen verslaafd raken aan het in trance naar de voorbijglijdende landschappen staren op lange treinreizen. Majoor Massingberd maakte ons wegwijs met de afloop van het badkamertje dat achter een mahoniehouten wand verborgen zit. “Er is geen plug, maar een hendel onderaan, dat weet ik nog uit de oorlog. Onder de lavabo zit een geheime doorgang naar een harem, zo wordt gefluisterd. Maar de VSOE zwijgt daar in alle talen over. Mum’s the word, old chap!”
De majoor droomt hardop van de tijd toen frêle odalisken, jonge meisjes uit de harem, nog aan voorname buitenlandse bezoekers werden uitgeleend. Nog tot in 1914 bood de Sultan aan Keizer Wilhelm II, met de Orient Express op staatsbezoek in Turkije, drie maagdelijke deernen aan. “Ik ben te laat geboren”, besluit de majoor.
In de gang probeert de mooie Julia Grenfell bevallig tot aan de bar te tippelen, als was dit een catwalk. Maar het is een air dat de meeste reizigers algauw laten varen, want de trein waggelt te veel. In de hoek van elk rijtuig staat nog een oude, niet gerestaureerde stoel in verweerd leder. Onder de stoel liggen houtblokken. “Hier zat vroeger de steward heel de nacht, in geval de Lords and Ladies ’s nachts iets nodig hadden. Opdat hij in de winter niet zou verkleumen, werd de stoel verwarmd met hout of kolen. Het is een klein mirakel dat nooit een treinstel is uitgebrand”. Zelfs het toilet is hier luxueus: pallisander, marquetterie, een mahoniehouten toiletbril, een verzilverde zeepdispenser, art déco verlichting… “Het toilet is hier mooier dan mijn woonkamer”, laat Julie Stephens zich ontvallen. “Waar woont die, in the black hole of Calcutta?”, monkelt Archibald Plunkett-Greene. “I hear it’s very nice in spring”, meent Selwyn Coleridge.
Het landschap dat aan de Orient Express voorbij trekt is een symfonie in drie delen: water, land en bergen. De Orient Express is onze navelstreng met de wereld. Saffron Moncrieff vergelijkt de VSOE met een zijderups die door de vallei kronkelt. Als de trein een bocht neemt kan je vanuit je raam de halve maan gevormd door de laatste acht rijtuigen bewonderen. Op dit moment glijden we langs het meer van Luzern. Hamish Reece-Jones kijkt verlangend naar de meisjes die op rollerblades langs het meer rijden, op dezelfde snelheid als de trein. De twee die elkaar eeuwig benijden: jeugd en geld. Wat later zie ik opnieuw het Oude Man In Een Ferrari –effect in actie: een rijke oudere man op de peperdure VSOE kijkt verlangend naar mooie boerenmeisjes in het stationnetje van Otztal, waar we traag doorrijden. Hij droomt zichtbaar van een parallel bestaan zonder geld maar met veel seks in het hooi.
We rijden door dorpen waar ze niet eens stromend water hebben, en wij drinken champagne op deze luxetrein. Schuldgevoel? Niet echt. Er is nog hoop voor de wereld: zelfs de grootste nouveau riche op deze trein voelt zich niet te goed om terug te wuiven naar kinderen die van op berghellingen wuiven naar die statige passant. Mestgeur walmt ons evenwel tegemoet. “De directie van de VSOE had wel voor een andere windrichting kunnen zorgen”, meent Leslie Philips. Plots stopt de trein onverwacht. Een kaping? Je hoopt bijna dat je hierin gegijzeld wordt.
We zijn al diep Italië in als iemand het onvermijdelijke grapje maakt: “E pericoloso sporgersi!” Maar zelfs dat geldt niet op de Orient Express. “Als je hier naar buiten leunt en uit het raam valt, loop je enkel het gevaar dat een van de stewards meeloopt met de trein, en je schoenen poetst en haren kamt tijdens je val”, grapt Selwyn Coleridge.
Van meet af aan slooft het in onberispelijke VSOE uniformen gehulde personeel zich om het de passagiers naar de zin te maken, zij het niet meer op de manier van weleer. Het relaas van een zakenman die deze reis in 1906 maakte vermeldt dat hij ’s avonds zijn leren laarzen aan de deur van zijn cabine zette, en ’s ochtends bleken ze door “un bon nègre” gepoetst. In die tijd werd het personeel trouwens voornamelijk gerekruteerd onder oud-militairen, die hun oorlogsmedailles op hun treinuniform droegen, “preuves ostensibles d’une compétence absolue”. Marco, de steward van onze slaapwagen, vertelt hoe ze Orient Express in 1929 door een sneeuwstorm vijf dagen te laat in Istanbul aankwam. “De concurrentie en de pers hoopten op schandalen en klachten van woedende klanten. Maar bij aankomst bleek dat alle passagiers een oorkonde hadden ondertekend, een hommage aan “de bovenmenselijke krachtinspanningen van het Orient Express personeel”. Sindsdien hopen we op elke rit op een sneeuwstorm. Ook typisch voor die tijd was dat de Turkse pers blokletterde dat op het Joegoslavische traject dubbel zoveel sneeuw was gevallen als op het Turkse, alsof dat toeval de Turkse superioriteit en efficiëntie bewees”. Ook Marco laat tot ergernis van meneer Wilkins niets los over sterren en aristocraten. “We blijven traditioneel”, glimlacht Marco. “Vroeger werd in advertenties in de eerste plaats de discretie van het personeel onderlijnd: in een tijd waarin meiden en knechten steevast roddelden over hun bazen was dat essentieel”. Het personeel werkt gemiddeld achttien uur per dag, met af en toe twee uur pauze. Maar steward Marco beaamt dat ook zijn baan zeer gegeerd is, en fel benijd door de collega-conducteurs van andere treinen, die het met hooligans, junkies en illegalen moeten stellen.
In de bar word ik voorgesteld aan Alistair Newson, de voormalige Master van Wellington College, een van de meest prestigieuze Britse privéscholen. Master Newson heeft de meest spookachtige wenkbrauwen die ik ooit zag. Majoor Massingberd fluisterde me daarnet in dat Wellington onder auspiciën van Newson drie generaals en veertig parlementsleden heeft geproduceerd. De Master moet vijfenzeventig zijn, nu, dus zijn carrière ontvouwde zich in de periode dat lijfstraffen op Engelse kostscholen nog heel gewoon waren. Ik sta dus oog in oog met een man die op veertig jaar tijd, à rato van pakweg één boy per dag en de vakanties niet meegerekend, stokslagen heeft gegeven aan meer dan twaalfduizend jongens.
Ook Auberon Gerrard zat op Wellington, en die wordt nu dertig jaar later op deze ver van lijfstraffen af staande luxetrein onverwacht geconfronteerd met zijn kwelgeest van weleer. Hij heeft meerdere geselingen doorstaan, waarvan naar eigen zeggen slecht één keer terecht: hij had met twee schoolvrienden een rude word gekerfd in het grint van de Master’s Lodge. Gerrard bééft als hij wordt voorgesteld: ik zie een lichte versie van kampsyndroom opstijgen in zijn gelaat; het ontzag en de herinneringen aan vernederingen doemen terug op alsof het gisteren was. De Master geeft geen krimp, hij heeft ettelijke generaties van old boys zien komen en gaan, en voor hem is Gerrard een nummer. Het slachtoffer is altijd naamlozer dan de beul. Als straks alsnog een moord op de Orient Express wordt gepleegd, dan ken ik nu al dader en slachtoffer.
Ik kan het niet nalaten de Master te vragen wat hij met zijn oude rietjes en stokken heeft gedaan. In acht genomen dat ze de billen van ettelijke ministers en notabelen hebben beroerd, zijn het toch in zekere zin museumstukken? Hij monstert me van top tot teen en glimlacht dan minzaam. “Ik heb in 1984 geprobeerd caning af te schaffen, omdat ik meende dat het vloekte met de tijdgeest. Maar toen kreeg ik bergen protestbrieven van vaders die zeiden “Maar ik stuur mijn zonen net naar u omdat u nog lijfstraffen hanteert!” Ik heb elk jaar 800 jongens in het gareel moeten houden, jongens waarvan de ouders in veel gevallen in het buitenland verbleven. Dat doe je niet zonder harde maatregelen”.
Later stel ik aan Auberon Gerrard voor dat we de rollen omkeren en dat hij, met mijn hulp, op zijn beurt de Master geselt. “Nee”, gnuift Gerrard, “Hij zou het nog lekker vinden ook. Ik ben er zeker van dat hij al goed geld heeft betaald voor spanking.
Terwijl ik mijn smoking aantrek, rijdt de trein over een lang, smal, torenhoog viaduct dat een enorme ravijn overbrugt. Het voelt bizar om een vlinderdas te knopen terwijl tweehonderd meter lager een afgrond gaapt. Even later, in de bar, vertelt Bella Plunkett-Greene hoe we daarnet door een bergdorpje reden, net als zij naakt was. Haar echtgenoot relativeert de schok: “Ach, àls ze al iets hebben gezien, was het slechts een flits, dus je hebt vast geen blijvende schade aangericht, my dear”.
Over de semiotiek van de avondkleding op de Orient Express kan een boeiend doctoraat geschreven worden. Vanavond is het Roaring Twenties Night, en terwijl de heren het overwegend sober houden – smokings en tuxedos en hier en daar een dinner jacket – hebben een aantal dames zich gehuld in charleston-jurken en parafernalia die uit de decorafdeling van “Poirot” lijken ontvreemd. Op de Orient Express is tegenwoordig iedereen welkom, maar ik zie zich toch een scheiding voltrekken tussen rijkeren, vooral Engelsen, who made the effort, en andere gasten die het niet nodig vonden op reis fancy dress mee te zeulen. Slechts twee Duitse heren ontbreekt het helemaal aan p’s and q’s (de Engelse, vergrotende trap van savoir vivre): zij treden aan in kostuum. Daarover mompelt Bella Plunkett-Greene genadig: “Ah well, it takes all kinds, I suppose”.
Maar ook ik dreig verbannen te worden naar Siberië: ik slaag er maar niet in mijn vlinderdasje naar behoren te strikken. Charles Anstruther-Gough-Colthorpe wierp er net één blik op en zei monkelend “That’s social death right there”. Mijn verloofde beweerde dat ze de vlinderdas kon knopen, maar dat was wishful thinking. “Wel, de opties zijn duidelijk”, meent Vyvyan Trefusis, “verander van das of van vriendin”. Bernard Prideaux stopt me discreet een kaartje toe van het “Institut superieur de recherche et de creation du noeud papillon”, waarop het knopen der vlinderdas ten behoeve van Neanderthalers in tekeningetjes wordt geopenbaard. Maar zelfs dan lukt het me niet. Uiteindelijk word ik gered door Graham Waugh, die zijn geld verdient met het schilderen van trompe l’oeils in kastelen. Een aantal andere gasten hebben zich deze scène bespaard door voorgeknoopte vlinderdasjes om te gorden. Jack Westin trekt even treiterig aan het elastiekje van het zijne, en zegt dan knipogend “I always cheat”.
Ik wacht op mijn gade, en vang flarden op van een gesprek tussen de Plunkett-Greenes en de Antsruther-Gough-Colthorpes. Zij praten over The Season, de verzamelnaam van alle Britse high society evenementen, van de Cricket at Lord’s en de Chelsea Flower Show tot de roeiwedstrijd van Henley-on-Thames. Ze betreuren het dat veel ooit exclusieve feesten degenereren tot corporate events die om het even welke yob (boer) met genoeg geld toelaten. The Royal Enclosure op de paardenrennen in Ascot is zowat het laatste bastion dat de nouveau riches en het hoi polloi zonder uitzondering weert. Bella is opgelucht dat “die rijke yobs (boeren) van de Russische mafia, die zowel The Dorchester, het Ritz als het Casino de Paris al hebben geïnfiltreerd, de Orient Express nog niet ontdekt hebben”.
De exquise champagne vloeit in beken. Charles Plunkett-Greene vindt zijn Krug wat te lauw. Het leven is lijden. Vyvyan Trefusis ziet het big spenden sceptisch aan: “Het is zonde om op een trein goeie wijn te drinken, want de trillingen van het spoor hebben het boeket al lang verknoeid”.
In de restauratiewagen “La Flèche d’Or” laat Major Massingberd dromerig zijn vingertoppen over de in mat kristal gesculpteerde borsten van de door Renée Lalique gesculpteerde naakte bachanten glijden. Het is ongetwijfeld van 1958 geleden dat hij nog een echte vrouwenborst beroerde. Ik trakteer de majoor op een fles Dom Pérignon 1992 (zie onkostennota). Hij laat het zich welgevallen: “Well, after all, without me you chaps would be talking German now. Ach, jullie arme Belgen, wij Engelsen lijken altijd onze oorlogen bij jullie uit te vechten, niet? Het verbaast me dat de Falklands geen provincie van thingy waren. Volgende week hebben we het Waterloo Remembrance Dinner, en een paar weken daarna het diner voor de veldslag van El Alamein. Soms lijkt het alsof we alleen maar oorlog voeren opdat we er later diners aan kunnen wijden, harhar”.
“Ik heb Rome bevrijd in 1944. Onlangs weigerde men mij er in een winkel tien procent korting. Ondankbare honden! Majoor Massingberd vertelt een lang verhaal over hoe in 1944 een bronzen kerkklok uit een Italiaans dorpje werd meegenomen door zijn regiment. Hij gaat dit jaar met de twee andere overlevenden van zijn regiment die klok terugbrengen, tijdens een door de Italiaanse regering bijgewoonde plechtigheid. Er zou nog een vierde man meegaan, zijn goeie vriend Dukey Masters, maar die is vorige week doodgevallen, “just like that”.
Major Massingberd is typisch zo’n militair in wiens leven na de oorlog niets meer lijkt te zijn voorgevallen. Maar hij is wel erudiet, en ik leer bij. Hij refereert naar Charles en Pandora Anstruther-Gough-Colthorpe als “posh”, het Engelse codewoord voor “chique”, “van hoge komaf”. De origine van het woord dateert uit de tijd van het Empire, toen nog dagelijks pakketboten de Engelsen naar hun koloniën voerden. Op weg naar Indië boekten de rijken de duurdere hutten aan de schaduwzijde van de boot, bakboord richting Indië, stuurboord op de terugweg, vandaar “Port Out, Starboard Home”.
Het eten is overheerlijk. De minder gefortuneerde reizigers proberen het genot te rekken door zeer kleine hoeveelheden kaviaar op hun vork te nemen. We zitten nu diep in de bergen, mobiele telefoons hebben geen bereik meer. “Good”, bromt Vyvyan Trefusis opgelucht. Maar dan bromt de Vertu van Saffron Moncrieff. De Vertu gsm is futuristische chic: het is een telefoon waarbij een butler en een levensverzekering horen. “Samengevat: als je een Vertu hebt en je zit onverwacht vast in de jungle van Borneo, komen ze je halen, no expense spared”.
Julie Stephens werpt een ander koppeltje een nijdige blik toe, als de man tijdens het dessert plots op één knie zakt, en zijn tafelgenote ten huwelijk vraagt. Op deze trein is slechts plaats voor één stel honeymooners, zie je Julie denken.
Als de laatste gasten na het diner de bar binnenstappen voor een nightcap, is het na middernacht. La dolce vita gaat gewoon door. De Engelsen houden een verbale trivia kwis: zoveel mogelijk links leggen tussen de Orient Express en lesser life forms. Titels van films en namen van filmsterren schieten heen en weer: “Brief Encounter”, Lauren Bacall, Ingrid Bergman, Sir John Gielgud…Vyvyan Trefusis scoort met obscure literaire verwijzingen: “Adieu à l’Orient Express” van ene Paul Morand; “Orient Express” van John Dos Passos; “Stamboul Train” van Graham Greene; en “Le masque de Dimitrios” van Eric Ambler, volgens Trefusis “véél beter dan dat stationsromannetje van Agatha Christie”. Julie Stephens zegt dat ze dadelijk de dvd van Hitchcock’s “The Lady Vanishes” zullen bekijken, een film die zich afspeelt op de Orient Express. Hamish Reece-Jones kijkt haar meewarig aan: “Dit is jullie huwelijksreis en jullie vinden de tijd om films te bekijken?!”
Majoor Massingberd haalt herinneringen op aan danspartijtjes in het Dorchester hotel in 1940, toen Ivy Benson’s Ladies Dance Band hem het hoofd dol maakte “stuk voor stuk top rate filly!” Het woord “filly” slaat eigenlijk op “merries”, maar: paarden, vrouwen, wat maakt het uit? Ranulph was toen lid van “the old in and out club” – in en out vanwege de verkeersregeling, maar “in and out” is natuurlijk ook een eufemisme voor seks. “Ik had twee Franse vriendinnetjes…not at the same time, mind you…”
Jack Westin entert onze tafel. Hij is “on my way to a merry feeling” (lees: dronken), en stelt voor het feestje verder te zetten “al surfend” op het dak van de rijdende trein.
Je hebt agressieve dronkaards, vervelende dronkaards en melancholische dronkaards. De majoor behoort tot die laatste categorie. Hij vertelt over een mooie dag in de oorlog: een dag wandelen in Kensington Gardens tijdens de blackout. “Wij waren gek op de blackout: dat de stad pikdonker moest zijn zodat ze vanuit de lucht onzichtbaar was voor eventuele overvliegende Krauts kwam ons goed uit. Al die duisternis was perfect voor hanky panky. Mmm…waarom herinner ik me uit alle dagen van mijn rijk gevulde leven steeds weer die ene?” Even later vullen zijn ogen zich met tranen ontsproten aan de herinnering aan zijn broer, die vorig jaar op Midzomernacht aanschoof aan het grote memorial dinner in de hemel. Ranulph’s grote broer was een Don Juan, “he charmed the birds out of the trees”. Tot overmaat van ramp snijdt Julia Grenfell het onderwerp kinderen aan. Het huwelijk van de majoor bleef kinderloos: “Our union wasn’t blessed”. Begrafenisstemming op een luxetrein. “Dit is waarschijnlijk mijn laatste trip met de Orient Express, before I kick the bucket”, zucht de majoor. “Never say never, major!”, sust de oude Winifred Draper, die daarmee ook zichzelf moed inspreekt.
Op het bed ligt een gratis door de directie aangeboden ouderwetse peignoir die genade zou vinden in de ogen van Hercule Poirot.
’s Nachts stilstaan in een station is terwijl je in bed ligt, is een merkwaardige sensatie: je hoort geluiden, echos; je ziet mensen, maar zij zien jou niet. Af en toe kreunt, piept of ratelen de gewrichten van de trein. “Zelfs in het donker weet je, voél je dat dit de Orient Express is”, zei Selwyn Coleridge vanochtend. “Je merkt het aan de geluiden, een beetje zoals vallende regendruppels zoveel mooier klinken op een zijden paraplu”.
Om twee uur ’s nachts maak ik nog een wandeling door de gangen van de hele trein. In de bar beland ik nog steeds in een feestje van 1920. “De Orient Express heeft meer intriges, escapades en koninklijke schandalen gekend dan de meeste paleizen”, bloklettert een advertentie van de VSOE. Ook andere bronnen gewagen van “la promiscuité nocturne du train” en van “la sensualité luxuriante des fantasmes érotiques sur l’Orient Express”. In onze slaapwagen had Alma Mahler ooit een geheim rendez-vous met Walter Gropius. En in 1900 was de langst lopende boulevardcomedie “Le controleur des wagons-lits”, een op de slaaptrein gestoeld overspel. En nu ik hier ben, besef ik: niets romantischer dan de Orient Express; niets erotischer dan vrijen op de nachttrein, met je intieme compartiment als boudoir annex biechtstoel, en het ritme van de trein dat in contrapunt met het genot…maar ik dwaal af. De inzittenden van compartiment G6 hebben we de hele reis nog niet gezien. “Ofwel zijn ze vermoord, ofwel zijn ze een kind aan het maken”, meent Evelyn Greene. “…Ofwel komt mevrouw moeilijk klaar”, vult Jack Westin grijnzend aan.
Twee uur later is iedereen gaan slapen. Alleen in de bar tref ik nog drie heren, het kransje der slapelozen. Een steenrijke slapeloze: elk huisje heeft zijn kruisje. “Dit is de eerste nacht in mijn leven dat ik blij ben dat ik aan slapeloosheid lijd”, glimlacht Graham Waugh. Maar er zijn ook passagiers die moedwillig wakker blijven om niets te missen, of omdat ze van opwinding niet kunnen slapen. “I’ll sleep when I’m dead”, grijnst James Moncrieff, wiens maîtresse nu onbeheerd in het slaapcompartiment is achtergebleven, zoals Hamish Reece-Jones pienter opmerkt.
Maar de stewards van de Orient Express maken ook regelmatig gewag van zogenaamd slaapwandelende passagiers die in het holst van de nacht hun cabine verlaten om op “rooftocht” te gaan. “Er wordt helaas regelmatig tafelzilver of glazen met VSOE monogram ontvreemd”, zucht J.W. Monk, treinmanager van British Pullman. “Zelfs iemand die zich veel duurder tafelzilver kan veroorloven, kan de lokroep van een authentiek souvenir soms niet weerstaan. Maar er zijn ook al pogingen geweest om art déco lampjes te ontvreemden. En één keer hebben we een man betrapt die een met houtinleg en zilver versierd deurtje had losgevezen”.
Ontwaken op de Orient Express is ook een evenement: je voelt je bed wiegen, je hoort het wellustig ratelen van de sporen, en na een nanoseconde verwarring besef je met de eerste adrenaline rush van de dag waar je bent. Heerlijk, ook al heb ik door het lawaai amper een oog dicht gedaan. “”Hebt u goed geslapen?” is een vraag die ik nooit stel”, glimlacht Miguel De Lacerda fijntjes. “Het is een te delicate vraag. We overwegen een zachtere, modernere ophanging en airconditioning, maar veel passagiers stellen net hun veto tegen alles wat de authenticiteit dan de Orient Express schaadt”.
In de restauratiewagen vertelt Auberon Gerrard, die het laatst is opgebleven, dat bepaalde reizigers om vijf uur ’s ochtends nog stiekem naar de bar zijn teruggekeerd om daar iets kinky te doen: “They were having a gay time, if you know what I mean”. Meer wil hij niet kwijt, want “rijtuigen hebben oren”. “Ah well, as long as it doesn’t frighten the horses”, meent Winifred Draper.
“…But they made an omelette especially for me!” Majoor Massingberd verwent zichzelf met het eerste drankje van de dag, zijn “heart starter”. “I’m dining at the club tonight”, bromt Ranulph Massingberd. Welke? De majoor is lid van de India Club, de Naval & Military Club, de St.James Club en The Garrick. Hij wil ons uitnodigen, tenminste: mij, want de gentlemen’s clubs laten geen dames toe. “I think they should allow women before they let in Belgians”, zegt Vyvyan Trefusis fijntjes.
De Orient Express nadert zijn eindbestemming met een uur vertraging. “Heerlijk: extra minuten op deze droomtrein!”, kirt Julie Stephens. Alhoewel je als reiziger eigenlijk niets doet, behalve op je kont zitten en gepamperd worden, heb je aan het eind van deze reis toch het gevoel dat je iets heroïsch hebt volbracht, en dat je een soort trofee hebt verdiend.
Geen van de rijke dames op de Orient Express heeft mij een huwelijksaanzoek gedaan. Wat heb ik fout gedaan? Madame Bertin en haar dochter daarentegen, krijgen een lift in de Bentley van Hamish Reece-Jones. Een Bentley, want een Rolls Royce is “vulgar”.
En wij? Wij keren terug naar thingy. Tijdens de terug reis per gewone trein voelen we ons verweesd en onttroond, alsof we uit het paradijs verdreven worden; alsof iemand net ons kasteel heeft afgepakt en we terug in een tentje zijn gedropt. Superdeluxe went snel. Zoals Dick Stephens daarstraks zei: “I could get used to this”. James Moncrieff vroeg hem naar zijn plannen. “Sparen”.
(Majoor Massingberd was het pseudoniem dat ik uit discretie gebruikte voor Majoor Reginald Norfolk, die ik op de Oriënt Express leerde kennen. Hij was een van die moedige, flegmatieke Britten zonder wier inzet u dit in het Duits zou lezen. Hij stierf in 2010, 94 jaar oud. Ik ben dankbaar en trots dat ik hem mijn vriend mocht noemen)